maandag 12 september 2016

Douwe en 'de joch'

Douwe wuift naar de vrachtwagen die piepend achteruit rijdt.
    'Iets verder, verder, stop!' De chauffeur kan hem niet horen maar hij ondertiteld zijn gebaren er automatisch mee. De vrachtwagen stopt. Hendrik stapt uit, haalt zijn handschoenen uit zijn kontzak en loopt naar de achterkant van de wagen. Douwe heeft de putdeksel al losgemaakt en de slang al van de haak bevrijd. Samen beginnen ze aan de slang te sjorren, zodat het uiteinde steeds dieper in de put verdwijnt. Hendrik probeert niet naar de kale inkepingen in Douwe's haarlijn te kijken, terwijl zijn hoofd in zijn ooghoek, steeds in hetzelfde ritme, van boven naar beneden beweegt. Douwe heeft zijn haar in een staartje naar achteren gekamd, waar de gebundelde streng haar slap van zijn hoofd hangt. Doordat het haar naar achteren zit, is een deel van zijn kale plekken bedekt, maar niet succesvol genoeg om ze geheel te verstoppen. Ik ga dat nooit doen, denkt Hendrik waarna hij ontdekt dat hij in gedachten gestopt is met sjorren. Ook Douwe is gestopt en kijkt hem door zijn brilletje aan, door het oranje fluoriserende pak lijkt zijn hoofd nog roder dan vanochtend toen Hendrik zich afvroeg of hij verbrand was, of een kater had. Hij is bang dat de man nog niet aan de kater is begonnen, dat híj natuurlijk het geluk had om met de dronkenlap van het bedrijf te worden opgezadeld.
    'Is dr wat?' vraagt Douwe.
    'Nee.'
    'Hijsen dan.' 
    Hendrik knikt en klemt zijn handschoenen weer om de slang. Hij had gehoopt dat Douwe op zijn tweede dag wat losser zou komen, dat ze praatjes konden maken onder het werk, maar die hoop was duidelijk ijdel. Douwe was een stille, daar had hij zich maar bij neer te leggen. Ze stoppen met 'hijsen' zoals Douwe dat blijkbaar noemt, als de slang met een zacht galmende plons in het rioolwater verdwijnt.
    'Denk dat we goed zijn.' zegt Douwe, Hendrik weet het niet zo goed.
    'Hoe weet je dat?'
    'Waarschijnlijk zitten we nou nèt achter de verstopping, het waterpeil zit hier hoger dan normaal.'
     'O. Kon je dat horen?'
    'Jaren ervaring jong, mijn handen houden bij hoe vaak ze aan de slang hebben gehezen.' zei Douwe, Hendrik snapte alleen dat het waarschijnlijk knap was dat Douwe zo zeker wist dat ze al goed zaten. Een auto stopt achter de wagen, een man stapt uit met een bril en nog een roder hoofd dan Douwe.
    'Hoe lang gaat dit duren?' vraagt hij boos aan Hendrik, die toevallig het dichtst bij hem staat.
    'Ehh...'
    'Ik moet er nú door,' zegt de man. Hij gaat ontzettend dicht bij Hendrik staan, zijn adem stinkt boven het riool uit. Hendrik kijkt naar de grond, wat zal hij zeggen? Het gaat nog wel even duren.
    'Moet u er per se hier dr door?' vraagt Douwe rustig.
    'Dat ziet u toch?'
    'Ik zie alleen hoe uw adem te dicht in het gezicht van de joch kringetjes maakt. U kunt dr de volgende afslag gewoon uit.'
    'Dat is omrijden, waarom, als ik laat ben, staat er altijd zo'n mongool midden op de weg?'     Hendrik zag hoe het zweet in de korte bakkebaarden van de man bleef hangen.
    'Omdat ik op tijd was,' zegt Douwe, 'nu, laat u de joch nog met rust, of moet ik m'n eigen ook even in uw neus laten kringelen?' 
    De man stapt achteruit en kijkt Hendrik woedend aan, die een ongemakkelijk zijn schouders heft en . Dan loopt de man terug naar zijn auto. Hendrik kijkt opgelucht naar Douwe, die grijnzend naar hem terug kijkt.
    'Wat ken jouw gezicht trekken, joch,' zegt hij lachend.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten