woensdag 29 maart 2017

Gezonde pinata

We hadden er eigenlijk niet zo over nagedacht. We dachten dat we het goed deden. Eens een keer een gezónd kinderfeestje, dachten we. Met de taart ging het al mis. Gluten, suiker en lactose vrij. De bakker zei dat hun klanten altijd erg tevreden waren over hun 'healthy pies', dat ze allemaal zeiden dat ze niet konden geloven dat er niets schadelijks in zat. Mijn man vroeg nog of dat ook gold voor kinderen. De man zei dat ze voor een kinderfeestje wel een speciaal design konden maken, met prinsessen of piraten misschien?
  'Ze houdt van blobvissen,' zei ik schaamtevol. 
De bakker keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan, mijn man zocht naar een foto op zijn mobiel.
  'En ze houdt alleen van blobvissen?' 
  'En zeekomkommers.' Vulde mijn man aan.
  'Juist.' 
  'Maar vooral van blobvissen.' 
Ze was blij met de taart maar geen kind heeft meer dan twee happen genomen. Hetzelfde gold de suikervrije limonade, de kinderen dronken liever water, tot de buurjongen zijn voorraad energy drank uit zijn schuurtje haalde. We konden er niets aan doen, de blikjes lagen al ineengedrukt op de grond voor we het zagen. Daarna viel er niets meer te beteugelen, we hadden afleiding nodig, en snel. Mijn man is als een gek naar de stad gefietst om iets te zoeken. Een boksbal of een sumopak. Iets om de kinderen hun energie op af te laten reageren. Hij kwam terug met een gekleurde pinata van de Xenos, in de vorm van een ezel of een paard, zoiets. Misschien een regenboog zebra, als ik erover terug denk. Maar wij die met onze jonge hoofden hadden besloten een gezond kinderfeestje te organiseren, wilden onszelf van de verleiding weg houden. Wij wilden niet die ouders zijn die op de knieën gingen voor een schreeuwende 9-jarige. Wij wilden sterk zijn en ons niet verlagen tot omkoperij door middel van snoep en zoetigheid. We hadden alle vormen van zoetigheid buiten de deur gehouden. De buurjongen kon ons er ook niet aan helpen. En ik weet niet meer hoe ik het had gedaan toen mijn man naar de stad was, maar ik kon hem nu echt niet meer missen. Daarom vulde we onze pinata met het meest zoete wat we in huis hadden: Mandarijnen. Nu zal je meteen denken, wat dom! Ik geef toe dat het een moment van ware chaos, paniek en verstandsverbijstering was. We waren er ook niet op voorbereid dat toen hij met het dier aan kwam, onze dochter naar ons toe kwam en vroeg waarom het een eenhoorn was, en geen blobvis. Ze vond eenhoorns stom. Ik zei dat het een paard was net als van dat programma op VPRO met dat belgische meisje, of zoals black beauty of zoals Spirit. Dat vond ze niks. Ze reageerde pas accepterend toen mijn man zei dat het een ezeltje was, zoals Iejoor van Winnie de Poeh. Waardoor me wel op viel dat ze nogal een oog heeft voor alles wat vrij triest is. 
  Maar goed, de pinata had het beoogde effect. De kinderen rosten, en hakten en sloegen op het dier in. Ze vonden het zelfs leuker dat er geen snoep uit kwam, maar in plaats daarvan de mandarijnen uit elkaar spatte en de kinderen oranje gevlekt naar huis moesten. We lieten het gaan, wat misschien een beetje laf van ons was. Maar we hadden liever een paar boze ouders omdat de kleding naar de stomer moest... die kinderen gingen helemaal stuk op die mandarijnen. Bij een normale pinata is het af zodra het snoep eruit komt, maar dit... dit ging door en door tot alle mandarijnen plat waren, tot er niks van Iejoor over was, zelfs tot geen van onze dierenbeeldjes in de tuin nog heel was. De volgende keer gaan we het denk ik toch wat anders aanpakken, denk ik.

maandag 27 maart 2017

Suikerspinnen

Het is eigenlijk te zoet, zei ik tegen haar, terwijl ik de suikerspin aanpakte. Ze glimlachte maar ging snel verder met de volgende klant. Het was druk, geen wonder met al die Engelse toeristen die na die zes biertjes wel wilden zien wie het langst niet zou kotsen. Niet dat het plein tegenover de dam nu zoveel ruimte bood aan kermisattracties. Toch verbaasde het met hoeveel ze kwijt hadden gekund. Er stonden alsnog botsauto's en zweef, octopus, een spookhuis en zelfs de Booster scheerde langs de punten van de oude gebouwen. Ik ging er niet in, ik kwam alleen een suikerspin halen. Een buitensporigheid, voor ik weer terug naar kantoor liep. Ik nam kleine hapjes suikerspin zodat ik niet onder zou komen te zitten, en keek naar het suikerspinnenmeisje. Ze hield een stokje in de grote stalen bak met opwaaiende roze kristalslierten en streek ermee langs de opklimmende roze rand terwijl ze het stokje draaide. Het laatste stuk van de draad trok ze los van de rest en wond ze om de suikerspin voor ze hem weg gaf. Er dwarrelde kleine roze flarden door het hele tentje. Ik zag de laagjes suiker die zich op haar vingers, op haar beide handen hadden gevormd. Ze streek ermee door haar haren. De stukjes suikerspin bleven steken in de losse plukken rossig haar die uit haar staartje waren ontsnapt. Er zat een suikerlaag over haar tot de elleboog ontblote armen en er waren stukjes suikerspin die zich vastgrepen aan de wol van haar truitje.
   Ik stelde mij zo voor hoe zo'n meisje thuis kwam. Hoe ze zich plakkerig op de bank liet vallen en misschien even in slaap viel voor ze ging douchen, of hoe ze misschien een vriend had die waar ze voor het douchen een plakkerige wang tegenaan drukt. Hoe ze met plakkerige vingers haar elastiekje moet loshalen.
  Tussen het pakken en aanreiken van suikerspinnen en wisselgeld door viel het me op dat ze zich erg bewust van haar plakkerige verschijning was. Geen wonder natuurlijk, er plakte zelfs een roze stukje aan haar wang, wat als een roze losgeraakte pleister met haar bewegingen mee deinde. Maar het zou geen zin hebben om het stukje los te trekken, haar vingers zouden misschien nog een groter stuk op haar wang achterlaten. Toch bleef ze met een vrolijke lach suikerspinnen weggeven, een statische lach als een Engelse toerist zijn hand weer eens om haar aanreikende hand sloot, een extra enthousiaste glimlach als de aannemende hand een klein mollig handje betrof. Voor dat soort handjes nam ze zelfs even de tijd om te vragen in welke attracties ze waren geweest. De meeste handjes verscholen hun gezichten in schouders, achter benen en rokken of achter de net verkregen roze suikerballon. Dan lachte ze vertederd naar de ouder of oppas en zwaaide ze even als ze wegliepen. Als ze weg waren probeerde ze nog even tevergeefs haar handen aan haar zwarte broek af te vegen. Daarna glimlachte ze weer en begon ze aan het volgende suikergewelf.

vrijdag 24 maart 2017

Het Autokerkhof XXX

We zetten de auto handiger neer en stapten uit om de auto los te koppelen. Mijn vader en van Voorden deden dat samen. Juun en ik stonden aan de zijlijn, er was weinig wat we konden doen dus keken we beiden naar een kant van de weg om te zien of er geen auto's kwamen. We stonden rug tegen rug, elk met een hand boven onze ogen. We tuurden ernstig voor ons uit, te vervuld van spanning om maar iets te zeggen. Mijn vader floot zacht, omdat ze klaar waren, de auto zat aan de trekker van van Voorden vast. We renden terug, en met de nachtlucht die door mijn haren streek voelde ik me vrij, sterk, gelukkig. Het is altijd gek om je van zoiets bewust te worden, alsof dat het moment een beetje verpest, of een beetje minder maakt. Aan de andere kant is het dat bewustzijn waardoor je naderhand alles nog helder voor de geest kan halen. 

We reden samen terug, Joep had de meeste auto's al voorgezet, het waren er nog een stuk of drie. Nog even en hij zou zelf ook heen en weer gaan rijden. De voorste auto was waarschijnlijk de meest gevaarlijke kandidaat, een oude verroeste oldtimer die zowat door zijn velgen heen leek te zakken. Hij kraste en kraakte en gilde toen we ermee reden. Verkrampt van spanning luisterden we ernaar. Constant keek ik in verschillende richtingen om er zeker van te zijn dat er niemand was die naar ons keek. Die met slaperige ogen nog een keer de koeien had gecontroleerd of de hond naar buiten deed. Ik zag niemand, tot we bij van Voorden aankwamen. Daar stonden onze bondgenoten te wachten. Ze hielden het hek open en van Voorden en mijn vader maakten de auto los en daarna weer vast. Ik stond weer op wacht, met Juun in mijn rug. We begonnen te giechelen van de spanning, verder hadden we weinig aanleiding geloof ik. Er kwamen geen auto's aan, dat was genoeg aanleiding. Een koe loeide, dat was genoeg aanleiding. Het verschil tussen van Voorden en mijn vader, en ook de vele overeenkomsten tussen hen beiden. We hoorden hun tonen zonder de woorden naar ons toe waaien. Weer floot mijn vader toen ze klaar waren met de auto.
   Toen we weer naar het kerkhof reden keek mijn vader me op de rechte polderweg lang aan. 
   "Wat?" vroeg ik.
   "O, niks hoor, jongen."
Maar hij grijnsde zoals Joep deed als hij had besloten om te blijven eten. Ik denk dat hij niet vies was van mijn moeders kookkunsten. Onderweg kwamen we hem tegen, hij had de kleine sleepwagen gepakt en had een scheve kever achter zich hangen. Mijn vader en Joep stopten met de ramen naast elkaar, Joep had ook zijn raam al open. 
  "Nog vier," zei Joep met een serieus gezicht, maar dat gezicht hield hij niet lang vol, hij begon te grijzen en zei: "We zijn dit gewoon serieus aan het doen." 
Mijn vader grijnsde met hem mee, "we moesten wel," zei hij.

De rit erna was een stuk minder spannend omdat deze auto in vergelijking met de vorige over het wegdek gleed. Toen we bij de boerderij aankwamen, waren Juun en van Voorden nog weg. We zetten de auto neer en haalden de volgende, zwaaiden naar Joep in het voorbijgaan. Die had er duidelijk schik in. Ook de auto daarna was niet meer zo spannend. Daarna zetten we de takelwagen weg en liepen we nog een rondje over het kerkhof, zien of we niks gemist hadden. Joep was nog met zijn laatste rit bezig. Ik keek naar hoe de maan de autowrakken bescheen. Ik had nooit verwacht dat een aantal stapels geplette auto's zo'n soort schoonheid konden bezitten. Mijn vader bleef abrupt staan, daar, tussen twee stapels in stond nog mijn half geplette Ferrari. 
   "Kom," zei mijn vader. 
Hij zette er wielen onder en voor een laatste keer reden we naar van Voorden. 
Er werd eerst een beetje om mijn Ferrari wrak gesnoven, of die er nou ook bij moest. Maar mijn vader zei dat het beslist de belangrijkste was.

En dat is hoe dit allemaal is begonnen. Wrakkenmuseum van Voorden. Die man zag overal zaken in, daarom verkopen we hier in de herfst nog steeds zijn appels. Wij zijn hier allemaal aan het werk gegaan, van Voorden, mijn vader, Joep en in de vakanties werkten Juun en ik hier ook. Mooier werk heb ik me nooit kunnen wensen.

woensdag 22 maart 2017

Het Autokerkhof XXIX

We reden met onze auto naar het autokerkhof, zoals Joep de sloperij noemde. Mijn vader reed, ik zat achterin, Joep zat naast mijn vader. Voor we bij de sloperij waren zette mijn vader de lichten uit. We waren allemaal gespannen en zeiden alleen iets als dat nodig was. Samen gingen we naar binnen, Joep ging de auto's klaarzetten op één plek en ik zou met mijn vader in de sleepwagen heen en weer rijden. Van Voorden zou het hek naar de schuur open laten staan en wij zouden hem weer dicht doen als we klaar waren. Joep begon met zijn taak, mijn vader had hem verteld waar de wagens ongeveer stonden. Wij liepen naar de takelwagen en begonnen met de grote Amerikaan. Ik zat naast mijn vader terwijl hij geconcentreerd de voorste wielen van de Amerikaan omhoog takelde. We reden voorzichtig tussen de autoflats door en reden zonder lichten door de poort. Alleen het rijden met gedoofde lichten had ik al spannend gevonden, maar nu we een gestolen auto meesleepten schrok ik al als mijn vader de spanning uit zijn longen blies. Zelf probeerde ik zo stil mogelijk te ademen, zodat ik hem niet zou afleiden. Gelukkig was het een kort ritje. We reden over de sluipweggetjes langs weilanden en tussen rijen bomen of bosjes door. Mijn vader had zijn raam een stukje open gedraaid zodat hij de geluiden van buiten beter kon horen. Daarnaast speelde de geur van de frisse nachtbries in op onze avontuurlijke onderbuikgevoelens. 

Van Voorden stond bij het hek, Juun zat er met bungelende benen op maar sprong er af zodra ze ons zag. We reden door het hek en stopten de auto, van Voorden bukte naar mijn vaders open raampje en zei dat we de auto hier konden neerzetten.  Hij had de trekker voorgereden en had zat kabels, hij zou de auto's wel naar de schuur vervoeren. Juun ging hem daarbij helpen. Juun stond naast hem te grijnzen en te knikken, ze zwaaide naar mijn vader als om aan te geven dat zij de Juun was waar van Voorden het over had. Mijn vader bedankte van Voorden voor de hulp, voor de opslag en zei dat we bij hem in het krijt stonden. Van Voorden lachte en zei dat hij wel iets zou verzinnen om dat op te lossen. 

maandag 20 maart 2017

Het Autokerkhof XXVIII

Het duurde eigenlijk te lang voor het avond was. Ik ben nog met Juun terug gereden naar van Voorden, maar goed ook want hij was in slaap gevallen en was de slang vergeten. We waren net op tijd. Toen we een duik namen liep het water net over de rand. Het was al het zware werk waard geweest. We deden een wedstrijdje wie het diepst kon duiken, wie het langst onder kon blijven en wie het mooiste drijvende lijk was. De score hielden we eigenlijk niet bij, meestal riepen we allebei: "Ik heb gewonnen!" Van Voorden kwam er ook even bij kijken maar hij zwom niet met ons mee. Hij bracht ons een bal en ging aan de rand zitten met een boek. Op het moment dat hij dat boek weg legde gooide Juun hem nat. Toen maakte hij met kleren en al een heel mooi bommetje, waardoor er een flinke golf water over de rand verdween. 

Dit keer gingen we wel op tijd naar huis. We waren zenuwachtig. Ik zat al vroeg aan tafel en staarde naar de keukendeur. Ik riep naar mijn moeder of het eten nog niet klaar was, en liep vaak heen en weer om te zien hoe lang het nog ging duren. Mijn vader lag op de bank te maffen, tot mijn moeder het eten naar binnen bracht. Ik had mijn bord heel snel leeg, alleen de aardappelen hadden wat meer tijd nodig om te kauwen. 

   "Gah w al?" vroeg ik met volle mond.
   "Eet nou maar normaal, hamsterjongen," zei mijn vader lachend. Het enige wat ik nog van zijn ontslag zag waren zijn vermoeide ogen en zijn serieuze blik als er even niets gezegd werd. Zelf at hij tergend langzaam, ik staarde de bietjes van zijn bord, maar daar trok hij zich niks van aan. Hij ging achterover zitten en stak langzaam een bietje in zijn mond, daarna een stukje afgesneden slavink en een stuk met de vork afgekapte aardappel. Hij was nog niet klaar toen Joep aanbelde. 
   "Zo, nog niet klaar?" vroeg hij, "hoe gaat het nou?"
   "Prima," zei mijn vader, "je hebt wel snel gegeten."
Joep klopte met zijn handen op zijn buik, "ja dat wil wel," zei hij, "maar jij eet nu wel uitzonderlijk langzaam." 
   "Zo eet ik altijd hoor," zei mijn vader, "toch?" vroeg hij aan mijn moeder.
Mijn moeder keek glimlachend toe, "ja hoor, lieverd."
   "Ik wist niet dat jij zo toegeeflijk was," zei Joep grijnzend.
Mijn moeder liet haar vork met groene blaadjes en sliertjes halverwege de weg naar haar mond in de lucht hangen, "langzaam eten is gezonder dan snel," zei ze.
Joep keek naar zijn buik, "o, is dat het probleem," zei hij, "maar nu hebben we wat te doen."
   "Het schemert amper," zei mijn vader.
   "Ach het schemert zat," zei Joep.
Mijn vader ging nog langzamer eten. Joep kwam naast hem staan, kwam boven zijn bord hangen en keek naar hoe de vork heen en weer reisde van het bord naar mijn vaders mond. Toen pakte hij de slavink tussen duim en wijsvinger en stak hem zó in zijn mond. 
   "Hé!" riep mijn vader uit, maar de slavink was niet meer te redden. Hulpeloos keek hij naar Joeps langzaam kauwende mond. Ik kon het niet helpen, ik schoot in de lach en kon niet meer stoppen tot de borden waren afgeruimd. 

vrijdag 17 maart 2017

Het Autokerkhof XXVII

   "Dat lijkt me geen probleem," zei van Voorden, "helemaal geen probleem."
Hij liet Juun eerst alles naar één kant spuiten, daarna begonnen we te scheppen. Het zwembad had een diep en ondiep deel, Juun had alles zorgvuldig naar het ondiepe gespoten. Van Voorden had een fles limonade voor ons gemaakt, omdat we goed moesten blijven drinken. We reden af en aan met de kruiwagen, schepten die vanuit het bad vol en begonnen weer opnieuw. Toen het bad leeg was zette van Voorden het putje open en mocht Juun het nog een laatste keer schoonspuiten. Daarna deed van Voorden het putje weer dicht en lieten we de slang in het bad liggen. Juun en ik keken verwachtingsvol toe, maar erg snel ging het niet. De slang lag in het ondiepe deel maar was gericht op het diepe deel. Het water stroomde naar beneden en vormde daar een plas die langzaam groter werd. 
Van Voorden stond achter ons en legde een hand op onze schouders, "kom," zei hij, "ijsjes."
We sloften richting het huis, het was al één uur geweest. Ik stak het ijsje in mijn mond en besefte dat ik weer laat was.
   "Typisch," zei Juun. Maar ze liet me daarna niet alleen gaan. Ze zei dat ze wel benieuwd was naar mijn huis en liep met me mee naar haar huis, tegen de tijd dat we beide onze fietsen vast hadden waren de ijsjes op. Samen fietsten we naar mijn huis, zonder haast, daarvoor was de lucht te blauw. Mijn vader had alleen een korte broek en sandalen aan, hij zat op de bank en bewoog snel zijn been op en neer. Toen hij Juun zag stond hij op en verontschuldigde hij zich voor zijn shirtloze lichaam, maar hij deed er niet één aan. Gelukkig moest Juun er om lachen en zei ze dat ze van haar moeder haar shirt niet uit mocht doen, anders zou ze het wel weten. 
   "Dus vanavond," zei mijn vader.
   "Ja," zei ik. Maar ik hoefde het niet meer uit te leggen, zijn hersenen waren weer normaal aan het draaien. 

   "Die dieselmotor in mijn kop had een water tekort," zei hij. 
Daarna gingen we plannen maken, kijken wat handig was. Gelukkig had hij de sleutels van de sloperij nog. Dan kon hij ook makkelijk de sleepwagen lenen, en de hekken openen. 

woensdag 15 maart 2017

Het Autokerkhof XXVI

Joep schudde lachend zijn hoofd, en zei dat hij na zijn werk ging eten en dat hij daarna wel naar ons toe kon komen. Ik zei dat dat goed was, en dat ik van Voorden zou inlichten. Joep gaf mijn vader nog een por en nam zijn koffertje mee naar buiten, naar zijn saaie kantoorbaan. Zonder de afleiding at ik een stuk sneller de rest van mijn broodje op. Ook omdat ik het weerbericht van mijn moeders gezicht af kon lezen, die in de keuken had staan wachten tot Joep weg ging zodat ze mijn vader even alleen kon spreken. Ik propte de chocoladebeestjes in mijn mond en ging even naast mijn vader staan. Ik vertelde hem zacht en snel wat hem te wachten stond en dat ik vanmiddag wel uit zou leggen hoe het zat met de auto's. Toen maakte ik me uit de voeten, ik fietste direct naar het huis van Juun.

Juun zat al op de stoep te wachten, ze plukte aan grassprietjes die tussen de tegels vandaan staken. Ze keek op met een hand boven haar ogen, tegen de zon in, en stond op, nog met een grassprietje in haar andere hand. Ik stopte voor haar neus en zag dat ze het sprietje met haar nagel in tweeën reet, daarna liet ze het vallen.
   "We gaan het doen," zei ik, "vanavond." 
Ze glimlachte en samen renden we naar van Voorden. Die zat in de tuin op een luie klapstoel met kussens. Hij had een korte broek aan en zelfs een rode zonnebril op, die hem niet stond. 
   "Zou u vanavond het hek naar de schuur open kunnen laten?" vroeg ik.
Van Voorden glimlachte, "ik kom er als een bediende naast staan." Hij stond op en zette twee stoelen naast die van hem klaar. "Dan is het nu wachten op de avond," zei hij.
Juun en ik knikten langzaam en gingen op de stoelen zitten. De hele dag in de zon bakken was niet direct wat wij voor deze dag bedacht hadden. Van Voorden bleef staan en drukte de zonnebril omhoog, op zijn voorhoofd, krabde wat overdreven aan zijn kin. 
   "We zouden natuurlijk ook het zwembad kunnen laten vollopen."
Juun en ik stonden gelijk op, water klonk goed.
   "Het zal wel wat werk worden, want hij staat al een tijdlang leeg," zei van Voorden.
Hij ging ons voor om het ons te laten zien. Het was niet ver, verscholen achten een zoveelste hoeveelheid bebossing. Hij had gelijk, het zou wel wat werk worden, er lag een laag bladeren en zand op de bodem. Ik zuchtte maar Juun klaarde ervan op.
   "Mag ik dan weer met de spuit?" vroeg ze.

maandag 13 maart 2017

Het Autokerkhof XXV

Joep gaf mijn vader een stomp, "ik hoop dat je er morgen beter bij bent."
   "Oh, dat zal wel," zei mijn vader terwijl hij het dode biertje van tafel pakte, het een laatste keer woordeloos aan mij aanbood en het daarna tegen zijn lippen drukte.
Joep keek me aan en schudde vrolijk met zijn hoofd, "die vader van je," zei hij, waardoor hij mijn vader afleidde van zijn biertje en hij vergat een slok te nemen. We deden een poging om mijn vader uit te leggen waar we heen wilden. In zijn concentratie was hij zo gefocust dat hij steeds niet verder kwam dan het  biertje aan zijn lippen te zetten en het weer op zijn schoot te laten rusten. Toen hij eindelijk aan een slok toe kwam, trok hij een vies gezicht en zette het biertje terug op tafel. Hij ging steeds meer onderuit zitten tot hij met zijn hoofd op de leuning lag.
   "Welterusten," zei Joep lachend. Hij stond op en ik liep met hem mee naar de deur. "Je bent een flinke geworden," zei hij, "ik zie je morgen."
   "Tot morgen." Ik sloot de deur zachtjes achter hem en liet mijn vader kaal op de bank liggen. Het was toch te warm voor een deken. Ik liet wel het biertje in de gootsteen leeglopen, voor ik zelf ook naar bed ging.

Joep stond al vroeg op de stoep, een brede grijns, en een koffertje in zijn hand. "Ik moet zo nog naar kantoor," zei hij, "dus ik dacht we spreken even iets af." Ik liet hem binnen, hij liep direct naar de bank waar mijn vader nog lag te slapen. Hij ging voor mijn vaders benen zitten, maar ik denk dat hij er alsnog half op zat want mijn vader werd wakker terwijl hij zijn benen terug trok. Zijn haar zat één kant op en hij knipperde alsof het niet al uren licht was.
   "Zo, ook wakker?" vroeg Joep plagend. Mijn vader bromde en ging rechter op zitten. Normaal zou ik hem ook geen ochtendmens noemen maar hij werd anders ook niet ongelukkig wakker. Vandaag wel, en dat vond Joep des te grappiger. Hij wiebelde nog wat naar achteren en keek naar hoe mijn vader leeg voor zich uit staarde.
   "Lekker geslapen?" zei Joep.

   "Hmm."
 Joep lachte bulderend en mijn vader probeerde zijn oren te beschermen door zijn armen om zijn hoofd te slaan, zoals mensen altijd een aap na doen maar dan met beide armen. Joep begon alleen maar harder te bulderen. Ik was aan de keukentafel gaan zitten en at langzaam mijn broodje hagelslag met boter en kleine gekleurde chocoladebeestjes. Maar die legde ik naast mijn boterham op de rand van mijn bord, om na de boterham één voor één te proeven.
   "Goed. Hoe laat willen jullie het doen?" zei Joep.
   "Wat?" vroeg mijn vader schor.

vrijdag 10 maart 2017

Het Autokerkhof XXIV

Het begon alweer donker te worden. We liepen over het schemerende pad tussen de boerderij en Juuns huis. Ik plofte neer op een boomstam en dit keer kwam Juun naast me zitten. Ik staarde naar een kever die over de grond en over de verschillende losse takjes hobbelde. Hij klom in een grasspriet die terug boog waardoor hij niets was opgeschoten.
   "Ik had meer verwacht," zei Juun.
   "Ik eigenlijk ook."
Juun keek ook naar de grond, haar hoofd in haar handen terwijl haar ellebogen deukjes maakten in haar benen, net boven haar knieën. Ik denk dat alleen kinderen zo terneergeslagen kunnen kijken. Soms wou ik dat ik een foto had van dat moment.
   "Oké," zei Juun, "tot morgen."
   "Tot morgen," zei ik. Pas daarna realiseerde ik me dat we die bezigheden met de auto's helemaal niet nodig hadden om elkaar de volgende dag weer te zien. Ik liep met haar op tot ze thuis was, toch iets blijer dan ik bij haar aangekomen was fietste ik naar huis.

Joep zat nog op de bank, hij staarde naar het halve biertje in zijn hand. Het leek erop dat hij zijn drempel behaald had, dat laatste halfje zag er doodgeslagen uit en staarde hardnekkig terug. Naast hem zat mijn vader, mijn moeder was blijkbaar al naar bed.
   "Hee jongen," zei mijn vader. Hij rukte het halve biertje uit Joeps hand en gaf het aan mij. "Het is goed," zei hij, "drink maar lekker."
Ik zette het biertje op tafel, "pap, ik had het geregeld. Het is geregeld."
Joep schoof naar voren en vroeg wat geregeld was.
   "Het spijt me," zei mijn vader.
   "Wat?" vroeg Joep, "wat dan."
   "Ach, om die mooie auto's op te bergen."
   "Joh," zei Joep, "doodzonde. Wat gaan ze nu dan met het kerkhof doen?"
   "Ze zoeken zo snel mogelijk iemand om mijn werk over te nemen. Overmorgen gaan ze alles weghalen."
   "Overmorgen?" zei ik.
   "Overmorgen," zei mijn vader.
   "Overmorgen!" zei Joep.
   "Ja," zei mijn vader, "dat zei ik."

woensdag 8 maart 2017

Het Autokerkhof XXVIII

Ik zette mijn fiets tegen het hek en liep door de tuin naar het huis toe. Juuns moeder deed open, ik vroeg of Juun er was, of ze naar buiten mocht. Ze zei dat ze het even zou vragen.
   "Juun! Deur! Voor jou!" riep ze naar boven, en ze liep terug naar de woonkamer.
Ik hoorde snelle voetstappen op de trap en toen stond ze voor mijn neus.
   "Ja?" vroeg ze.
   "Loop je even mee?" 
Juun knikte, "tot zo!" riep ze naar binnen en deed de deur dicht.
Ze liep met me mee en bleef me geduldig aankijken. Ik wilde eigenlijk niet zeggen hoe het zat, dat het voor niks was. We liepen over het pad naar van Voorden en toen ik op een boomstronk gingen zitten zei ik het toch. Dat alles voor niks was geweest, dat het stom was, voor niks, en waarom het voor niks was. Dat mijn vader dronken was geworden, dat hij ontslagen was, en steeds maar dat alles voor niks was en ik keek haar steeds niet aan. Juun was blijven staan, ze had haar handen in hij zij en haar wenkbrauwen opgetrokken. 
   "Allemaal voor niks, dus?" vroeg ze.
   "Ja," zei ik, "allemaal voor niks."
   "Hmmm," zei ze.
   "Wat hmm? Alles was voor niks."
   "Watje," zei ze, "dat is te makkelijk."
   "Ontslagen," zei ik, "dat is niet makkelijk."
Ze gaf me een stomp, "kom," zei ze en ze trok me mee naar van Voorden.
   Van Voorden zat dit keer op de bank, hij hield een boek omhoog maar keek over zijn leesbril uit het raam. Juun hakte meteen in op het probleem, ze vertelde hem kort wat er gebeurt was. Ik keek naar de grond tot van Voorden vroeg of dat klopte. Ik knikte. 
   "Hmm," zei van Voorden, "hmmm."
   "Wat doen we?" vroeg Juun.
   "Ik ga in dit boek lezen, en jullie gaan naar huis,"zei hij.
Juun sputterde tegen tot van Voorden haar over zijn brilletje aankeek en we begrepen dat we niet zoveel konden doen.
   "Het ligt bij je vader," zei hij, "als jullie het nog willen doen, weten jullie waar de auto's heen kunnen."
Ik knikte en ging samen met Juun naar buiten. 

maandag 6 maart 2017

Het Autokerkhof XXVII

Piet keek op, hij zag mij aanstormen en tilde de fiets op. Gelukkig had ik hem aan het bankje vast gezet, Piet rammelde aan de kettingen, trok eraan en bleef toen met mijn fiets onder zijn arm naar mij staan kijken. 
   "Maak hem voor me los," zei hij.
   "Zet. mijn. fiets. neer."
   "Als ik dit barrel weg gooi, krijg je vast een nieuw."
   "Piet."
   "Als ik dit barrel weg gooi, krijg je vast een nieuw."
   "Piet, zet mijn fiets terug."
   "Nee."
Ik zette een stap in zijn richting, Piet was veel groter dan ik maar ongevaarlijk gek, niet zoals die gekken in de krant. Hij had niet eens door dat ik veel kleiner was. Piet probeerde achteruit te deinzen maar de kettingen aan de fiets hielden hem tegen.
   "Piet, je zet mijn fiets neer, loopt weg, en raakt hem nooit meer aan, hoor je?"
Piets ogen vlogen heen en weer, maar weer zei hij nee. Ik zuchtte, zijn toestand was hardnekkiger dan die van Janus.
  "Piet, je zet mijn fiets neer, loopt weg, en raakt hem nooit meer aan, anders zeg ik het tegen Vera."
   "O," zei hij, "Nee, waarom?"
   "Omdat ze je dan nooit meer leuk vind."
   "Nee," zei Piet, "nee."
   "Ja," zei ik. Mijn vader had gelijk. Vera was ook altijd aardig tegen Piet geweest. Zelfs toen hij haar fiets over de brug had gemikt, maar toen had hij hem ook zelf weer opgedoken omdat Gerda hem betrapt had.
   "Als ik dit barrel weg gooi," zei hij nog eens.
   "Nee," zei ik, "dan krijg ik geen nieuw."
   "O," zei Piet.
   "Ik zeg het echt," zei ik.
Piet keek van de fiets naar mij, van de fiets naar de grond, van mij naar de fiets naar de grond, en zette hem neer. 
   "Goedzo," zei ik, "en je mag hem nooit meer pakken."
 Piet knikte snel en liep al knikkend weg, richting het park. 
Ik haalde mijn fiets van het slot en fietste eindelijk naar waar ik heen moest.

vrijdag 3 maart 2017

Het Autokerkhof XXVI

Joep kon blijkbaar niks verzinnen, hij besloot zijn overdenkingen met het ophalen van zijn schouders en zei: Jammer. En het was het ook, jammer van de auto's, jammer van mijn vaders werk, jammer van mijn werk bij van Voorden. Joep vroeg of hij onze telefoon nog eens mocht gebruiken en liep naar binnen. Mijn vader riep hem na dat hij wel twee biertjes mee terug kon nemen. Hij zag er weer uit zoals altijd, zijn wangen iets roder, zijn ogen nog iets wazig, maar hij leek weer vrij nuchter. Ik hoorde Joep lachen vanuit de woonkamer, maar ik keek naar mijn moeder. Die had ook rode wangen. Ik zei dat ik nog iets moest doen en maakte me uit de voeten. Ik liep naar binnen, daar zat Joep op de bank met zijn biertje.
   "Heel verstandig," zei hij grijnzend.
   "Blijf je nog?" vroeg ik.
Hij haalde zijn schouders op, hij zou wel zien hoe lang hij bleef. Hij zei dat hij hetzelfde mee had gemaakt en dat hij misschien kon helpen. 
Ik lachte, "dat is lief," zei ik. 
Joep krabde zijn nek, "ach, ja," zei hij, "je vader heeft ook een vrije dag aan mij gespendeerd toen ik eruit lag."
   "Dat wist ik niet."
   "Typisch," zei Joep, "wat ga jij doen?"
   "Ik moet iets doen," zei ik. 
Joep knikte, "doe maar," zei hij, "ik drink me hier zo nodig net zo lam als je vader."
   "Dankje," zei ik en ik ging weer naar buiten. Mijn fiets stond niet in zijn vaste barrelstalling, ik was vergeten dat ik hem bij het bankje had laten liggen. Snel liep ik naar het bankje, het was een stuk koeler geworden en het was een stuk aangenamer zonder de chocoladevlekken en mijn leunende vader. Er zaten al katjes aan de wilgentakken. Mijn moeder zette de mooist gekrulde takken altijd in een vaas. Die takken sneed ik voor haar af, ik wist een hele mooie boom waar de takken in lagen aan elkaar groeiden. Alsof er vier takken aan elkaar vastgeplakt waren. Ik zag het bankje waar we hadden uitgerust, er stond iemand naast. Hij bukte zich achter het bankje. Ik begon sneller te lopen.
   "PIET!" brulde ik voor ik er was, Piet stond over mijn fiets gebogen en rommelde aan het slot. 

woensdag 1 maart 2017

Het Autokerkhof XXV

Dat maakte het Joep niet makkelijker. Maar een knik naar mijn moeder kreeg hij net voor elkaar.
Mijn moeder glimlachte en liep naar de keuken. Ik ging met haar mee naar binnen, gaf haar mijn kleren om ze te laten weken en trok zelf na het wassen van mijn been en schouder schone kleren aan. Ik ging bij mijn moeder in de keuken staan, ze deed blaadjes munt in een kan. Ze deed er siroop bij, en water, een paar schijfjes citroen. Daarna schaafde ze het ijs, langzaam, zorgvuldig, afwezig.
   "Mam," zei ik.
Ze keek naar me op en glimlachte met weinig overtuiging. Ze zag er moe uit. Niets weten is een intensieve bezigheid.
   We gingen onder een parasol aan de tuintafel zitten. we aten en dronken de limonade. Joep bleef eten, hij had zijn vrouw al gebeld met onze huistelefoon. Mijn vader at meer dan gewoonlijk, en mijn moeder had een extra kan water voor hem neergezet. Ze hield hem beter in de gaten dan haar eigen bord en liet Joep, die naast hem zat, hem af en toe op de vingers tikken als hij te snel dronk of at zonder manieren. Joep vond dat duidelijk geen vervelend klusje.
   "Volgende keer als je uit gaat, moet je me even bellen," zei hij.
Mijn vader keek hem suf aan, daarna keek hij met schuldige ogen naar mijn moeder, "ik ben ontslagen," zei hij.
Even wist niemand iets. Een vlieg verdronk in de kan met water.
   "Hij kwam langs vandaag, de smiecht, met een inspecteur. Hij gaf mij de schuld van de flattenmuur," mijn vader keek naar mij, "ik ben bang dat hij de auto's morgen vindt."
   "Welke auto's?" vroeg mijn moeder.
   "De mooie auto's."
   "Oké," zei mijn moeder. Maar ze vond het duidelijk even niks oké.
Ik keek stil naar hoe de volwassenen het hele verhaal uit mijn vader trokken. Meneer Huigl had mijn half geplette Ferrari gevonden en zou morgen terug komen om de werkplaats aan een 'intensieve inspectie' te onderwerpen.
   "Toch niet omdat ik?" vroeg Joep.
   "Nee," zei mijn vader, "niet omdat jij."
Joep krabde onder zijn pet, nam hem van zijn hoofd en klemde hem onder zijn arm om beter te kunnen krabben. Daarna tikte hij ritmisch tegen zijn voorhoofd terwijl hij diep na dacht. Mijn moeder was duidelijk bozer op mijn vader dan op zijn baas.
   "Het is niet pap zijn schuld," zei ik tegen haar, "het was mijn verjaardagscadeau."
Mijn moeder raakte mijn wang even aan en zond een boze blik naar mijn vader.
   "Meneer Huighl houdt niet van mooie dingen," zei hij verontschuldigend.