maandag 27 februari 2017

Het Autokerkhof XXIV

   "Echt," zei mijn vader, "Ik weet dat je haar leuk vindt. En je bent niet de enige, Janus en Piet hebben ook een oogje op haar."
   "Pap, Vera is veel ouder dan ik."
   "Maar ik vind het niet erg, als je het wilt," zei hij.
   "Goed hoor, Pap."
   "Ik zag je naar haar kijken als we boodschappen gingen doen. En je praatte zelfs wel eens met haar. En ik ken die blik van jouw, jij vond dat fijn."
   "Goed hoor, Pap."
Joep bulderde ondertussen van het lachen, dat maakte mijn vader niet minder serieus. 
   "Je hebt mijn zegen, jongen, echt. Ze is hartstrikke leuk."
   "Goed hoor, Pap."
Joep stond alweer op, "hartstrikke goed hoor," zei hij met extra nadruk op de extra 'r', "kom, op naar huis. Je moeder zal wel ongerust zijn." Ik zette mijn fiets op slot en hielp Joep toen hij mijn vader bij de arm omhoog hees. Ik liet mijn vader met zijn Snicker in zijn hand op mijn schouder leunen. Zelf hield ik zijn shirt vast om hem terug te trekken als hij tegen Joep aan dreigde te vallen. De warme chocolade droop op mijn shirt, als hij mijn kant op wankelde duwde hij hem er extra in, dan voelde ik de nootjes van de Snicker in mijn schouder drukken. De zon was fel en mijn vader leunde zwaar, zelfs de grijze tegels zagen er fel uit door de zon. Soms bleven we bijna aan elkaars voeten hangen, maar we liepen alle bankjes voorbij, Joep en ik, want we wilden naar het einde van deze tegelwoestijn. Mijn vader was wel eens anders van mening, die probeerde soms richting de bankjes te zwiepen. Waardoor wij hem met moeite tegen moesten houden tot hij  ons, weliswaar opstandig mompelend, weer volgde. Ik keek naar het sappige gras voorbij de stoeprand, waar een hommel van boterbloem naar boterbloem vloog, of naar een paarse klaver. Ik begon een natte plek in mijn broek op te merken, de gesmolten chocolade die tijdens het lopen door de stof van mijn broekzak werd geperst. Ik had de Twix per ongeluk onderste boven in mijn zak gestopt, de chocolade droop gewoon uit de verpakking. Zweet op mijn voorhoofd en door de twee chocoladeplekken voelde ik me te zoet. Zoals wanneer je misselijk bent van teveel frisdrank of van een dagje kermis met suikerspinnen en wijnballen, popcorn en kaneelstokken. Of maar één van die dingen en het kijken naar de rest.
   Het duurde lang voor het huis in zicht was. Een figuur liep heen en weer door te tuin. Mijn moeder had haar paniek-modus weer opgepakt. Ze was eigenlijk helemaal niet zo'n paniekerige vrouw, zo één die bibberend op haar man wachtte zodat ze eindelijk weer gerust kon zijn. Maar mijn vader had gewoontes, en daar was ze aan gewend geraakt. Nu was ze weer overmatig dingen aan het doen, dingen aan het verplaatsen, rozen die op waren afknippen, een brandneteltje uit de grond trekken. Ze keek op en kwam naar ons toe rennen. Ze keek geschrokken naar mijn vader en vroeg wat hij had.
   "Een kater, morgen," zei Joep en hij begon weer te bulderen. 
   "Ik heb honger," zei mijn vader, met als gevolg dat Joeps bulder niet kon stoppen tot hij piepend naar adem snakte.
   "En Joep heeft dorst," zei ik.

woensdag 22 februari 2017

Autokerkhof XXII

Ik crosste mijn barrel eerst recht naar mijn vaders werk, hoopte dat ik hem onderweg of op zijn werk aan trof. Zijn auto stond er niet, niet langs de weg en niet meer bij zijn werk. Ik fietste door naar de supermarkt. Soms deed hij nog een boodschapje voor hij thuis kwam, haalde hij melk, eten voor op zijn werk of iets te snoepen. Dat laatste deed hij vaker dan hij toe wilde geven. Maar zijn auto stond ook niet bij de supermarkt. Voor de zekerheid ging ik naar binnen, vroeg aan Janus bij de kassa of hij hem gezien had.
  "Hmm," zei Janus, "hmm. Ik weet niet man, ik denk het wel. Of het was gister. Maar misschien vandaag."
  "Ik wil graag weten of je hem vandaag hebt gezien, Janus."
  "Hmm," zei Janus, "zou kunnen man, ja ik denk het wel, ik zag hem denk ik."
  "Ja? Net nog?" Ik mocht Janus, maar nu een beetje minder.
  "Hmm," zei Janus, "nee, nee niet net."
Dit was waarschijnlijk het moment waarop ik mijn vuisten balde, ik weet het nog omdat ik het toen pas door had toen ik met witte knokkels naar buiten liep. "Wanneer dan?" Vroeg ik.
  "Ja, weet niet precies, moeilijk te zeggen, man. Vera hielp hem geloof ik," zei Janus, "Hé Vera!"
Vera stond bij groente en fruit, ruzie te maken met mevrouw Wans. Over of de sla wel vers was, of de courgettes onbespoten, de frambozen wormvrij, over het geboorteland van de mandarijnen.
  "Wat Jaan?" riep Vera over het hoofd van mevrouw Wans.
  "Kom es effe!"
Ze liet mevrouw Wans sputterend, met de radijzen en wortels in haar armen, achter en kwam achter Janus staan. "Wat, Jaan?"
  "Jij hebt zijn vader toch aan de kassa geholpen vandaag?"
  "Ehh," zei Vera.
  "Hmm?" zei Janus.
  "Ja, ja ik geloof het wel," zei Vera, "maar veel vroeger dan anders. Iets na enen."
  "Oke, bedankt," zei ik en liep afwezig naar buiten. Zo vroeg was gek, dat deed hij nooit. Maar aan Vera's geheugen kon ik niet zo twijfelen als aan dat van Janus.

Ik fietste verder naar de kroeg, zette mijn fiets op slot en met de ketting tussen de spaken door. Dat deed ik alleen in deze buurt want gekke Piet liep daar rond. Die liep een rondje van het park, naar de kroeg en via de winkel van Tim Timmer, de hele dag datzelfde rondje. In die cirkel rommelde hij aan de fietsen en alles wat hij los kreeg gooide hij over de brug. Maar nu gooide hij ze steeds ergens anders in het water omdat we het wisten van de brug. Bij Tim Timmer durfde hij niet meer aan de fietsen te zitten, want die had hem eens betrapt en was met een figuurzaag in de hand achter hem aangerend. Bij de kroeg deed hij het eigenlijk ook niet meer, want dan gaf Gerda hem geen bier meer tot hij de fiets weer had opgedoken. Dat was altijd leuk om naar te kijken want Piet zwom niet zo goed. Het hele dorp werd dan opgetrommeld om ernaar te kijken.Toch kon Piet het nog steeds niet altijd laten en was er toch weer een fiets verdwenen. Dat zou mijn barrel niet gebeuren met die ketting.

maandag 20 februari 2017

Het Autokerkhof XXIII

Het was donker in de kroeg. Gerda stond achter de bar, de knoppen van de tap te poetsen. Achter haar rug werd ze wel eens "smetvrees Gerda" genoemd. Ze wilde alles schoonhouden. Er werd gefluisterd dat ze wel eens ging controleren als je naar de wc was gegaan. Of je nu een man was of een vrouw, en of er nu iemand in de bak stond te pissen of niet. Ik keek de bar rond, mijn vader was er niet. Ik ging aan de bar staan.
   "Is je vader al thuis?" vroeg Gerda direct.
Ik schudde mijn hoofd, "nee net nog niet. Hoe laat was hij hier?"
Gerda zuchtte, "ik vond hem al hard gaan. hij is net een half uur weg."
   "O, gelukkig," zei ik. "Welke kant ging hij op?"
   "Ik heb hem met een snicker huiswaarts gestuurd. Lopend, dus op dat barrel haal je hem wel in."
   "O. Oké."
Gerda haalde een set sleutels onder de toonbank vandaan en gaf ze aan mij. "Wil je ook een snicker of heb je liever een mars?" vroeg ze.
Ik lachte, "een twix," zei ik.
   "Nou vooruit," zei ze. Ze reikte me de twix aan,"kun jij voor de verandering eens streng tegen je vader zijn, in plaats van andersom." ze knipoogde naar me. Ik knikte en liep terug naar mijn fiets. Tijdens het fietsen trok ik met mijn tanden de twix open en begon ik aan de eerste chocoladereep die erin zat. Ik hoopte dat mijn vader de directe weg naar huis liep, dat hij niet was gaan dwalen. Voor de zekerheid fietste ik niet al te snel en keek ik goed om me heen. Ver voor me uit zag ik Joep lopen, ik herkende hem aan zijn pet. Hij liep arm in arm met iemand anders. Ik stak de tweede twixreep met de verpakking in mijn zak en crosste ernaartoe.
   "Hé, Flatje Petje," zei Joep puffend terwijl hij walsend mijn vader op de stoep probeerde te houden. Hij had nog steeds de snicker van Gerda in zijn hand. Er was één hap uit en de chocolade droop over zijn vingers. 
   "Kan ik helpen?" vroeg ik.
   "Na, gaat. goed," zei Joep. 
   "Hé jongen, jongen mijn jongen," zei mijn vader. Hij maakte een zwiepende beweging in mijn richting waardoor Joep hem terug moest duwen en hij bijna de andere kant op viel. Ik probeerde mijn lachen te verbergen, het was gewoon té gek. 
   "Daar is een bankje," zei ik tegen Joep.
   "Goed. Hnggh. plan." zei Joep.
Hij veranderde langzaam van richting en liet mijn vader op het bankje zakken. Ik liet mijn barrel op het gras ernaast vallen en ging naast mijn vader zitten, zodat hij tussen Joep en mij in zat. Joep haalde hoorbaar adem en mijn vader ontdekte de gelekte chocolade op zijn hand en begon het eraf te likken, onhandig, zodat hij bruine vlekken maakte op zijn wang, als een snoepende kleuter.
   "Hé, jongen, mijn jongen," mijn vader draaide naar me toe, legde de chocoladehand op mijn arm. Het kleefde. Hij keek heel serieus. "Als je het wil," zei hij, "dan mag je van mij met Vera trouwen."

Het Autokerkhof XXI

   "Nog niet thuis," zei ze, "je vader is nog niet thuis."
Ik had dit wel eens gezien, moeders die rusteloos door de kamer liepen of boenden terwijl alles schoon was. Ze was ongerust. Het was half zes geweest, hij was dus iets langer dan een half uur niet thuis. In feite vermist, kwijt was hij. Ik vond kwijt altijd een gekke situatie. Want al weet een ding zijn eigen locatie: als hij de locatie niet aan de zoeker kan doorbrieven, is hij nog steeds kwijt.
   "Heb je naar zijn werk gebeld?" vroeg ik maar.
   "Nee," zei ze, en deed het keukenkastje met rijst en macaroni en tomatensaus in blik weer dicht.
   "Heb je de kroeg gebeld?"
   "Nee."
   "Misschien is hij daar, of bij Joep. We kwamen hem laatste tegen. Of aan de praat met Peter Gerritsen, of aan de praat met iemand anders."
Mijn moeder ging aan de keukentafel zitten. "Ja, dat kan," zei ze.
   "Moet ik zoeken?" Vroeg ik.
   "Hm, nee, dat hoeft niet."
   "Echt niet? Ik pak zo mijn barrel," zei ik. Ik deed stoer, maar ik wilde hem eigenlijk graag zoeken. Ik wilde eigenlijk ook in paniek. Want zo'n avond leek het opeens te zijn. En ik was bang, denk ik. Dat als er wel iets was, de schuld later deels bij mij zou liggen. Ik die de paniek suste.
   "Nee, het hoeft niet. We gaan wel lekker in de tuin zitten, met een glaasje, iets lekkers."
   "Oké," zei ik, "lekker."
   "Jij kalm kind," zei ze lachend, "wat voor moeder heb je ook!"
Ik moest ook lachen. Ze stond op en maakte lekkere limonade met muntblaadjes erin en ijsklonten. Samen stapten we de tuin in, en gingen zitten. Ik op een houten tuinstoel met een kussen, zij op de ligstoel. Ik keek naar de hoek waar mijn barrel stond.
   "Misschien moet je toch maar even gaan kijken," zei ze.
   "Ja? Ik vind het echt niet erg hoor, als je het wilt."
   "Ja doe toch maar wel, maar je mag wel eerst je limonade opdrinken."
   "Ik zet het wel in de koelkast," zei ik.
Ze glimlachte, "goed," zei ze, "anders maak ik wel nieuw als je thuis komt."

vrijdag 17 februari 2017

Het Autokerkhof XX

Het bleek dat we mijn vader helemaal niet nodig hadden om de machines weg te rijden. Van Voorden had niet voor niets een boerderij, het waren zijn machines. Zelfs nu hij het boerenleven als broodwinning achter zich had gelaten. De hele middag schoven we alles naar één hok, legden we de roosters goed en spoten en veegden de boel aan. Dat laatste vond Juun erg leuk om te doen, vooral het schoonspuiten, zelfs nadat van Voorden haar van het idee bracht om de hoge druk op ons te richten, in plaats daarvan verjaagde ze alle mussen (zonder ze daadwerkelijk te raken), kwetterend vlogen ze weg door het open dak. Er waren maar een paar machines die versleept moesten worden maar zelfs als we dat niet deden, was er voor alle auto's genoeg ruimte. We liepen alle drie naar de ingang van de stal en bekeken het resultaat met onze handen in de zij. De stal blonk, Juun had alles nat gespoten. Zelfs de muren, het dak en de machines blonken van het vocht. Van Voorden zei dat als er nog koeien in hadden gemoeten, hij haar niet had aangenomen. Maar het was wel fijn dat het eens gebeurd was, en het briesje zou alles wel snel drogen.

We waren trots op onszelf, alle drie, ik denk zelfs van Voorden. Die had de machines al jaren niet beklommen. Na ons trotse ogenblik liepen we terug naar de boerderij. Van Voorden maakte limonade met prikwater, hij had zelfs een paar groene rietjes. Tegen de tijd dat we klaar waren met het triomfantelijk napraten, schemerde het alweer. De kabouters op de muur vielen me niet meer op, tot ik naar de gang liep om naar huis te gaan. Ze waren niet langer vreemd, boosaardig maar vriendelijk. Ik liep met Juun mee naar haar huis, voordat ik naar de fiets liep. We praatten, over dingen, leuke dingen, normale dingen, ik weet niet meer welke dingen precies. Het was fijn, de voorbode van verstopte boomhutten, van besloten clubjes met steeds andere en vreemdere namen en van onze eigen geheimtaal. Ik zwaaide toen ze naar binnen stapte en liep naar mijn fiets.
  Ik fietste naar huis en vond mijn moeder in de keuken, mijn vader was nog niet thuis. Mijn moeder zette het gas lager en rommelde in de keuken, opende en sloot laadjes en kastjes, zei dat mijn vader meestal al thuis was, want meer informatie had ze niet.

woensdag 15 februari 2017

Het Autokerkhof XIX

Door het raam van de boerderij zag ik dat van Voorden nog aan het eten was. Juun was er ook nog niet. Op een stapel stenen ging ik zitten wachten. De zon scheen fel tussen de takken door. Soms klonk er een vogelstem, en tevreden loei, een insectenzoem. Er stond een briesje met weinig blaaskracht, waardoor de margrieten tegenover me en de beukenbladeren boven me, zachtjes heen en weer bewogen. Het briesje hielp wel, maar het was warm. Ik besloot een rondje te lopen tegen het loom worden. Ik liep over een kort paadje tussen de beuk en een aantal bloesembomen door, ze bloeiden niet maar ik herkende de donkergroene bladeren met de rode gloed. Er stond een hek met erachter de drie koeien van van Voorden. Één van de drie tilde haar hoofd op en kwam naar me toe lopen. Voor het eerst vroeg ik me af of koeien, of dieren, het wisten als je een vleeseter was. Ze tilde haar hoofd over het hek en keek me aan. Het verbaasde me altijd al hoe groot koeien van dichtbij zijn, in het weiland valt dat niet zo op. De koe deed verder niets, ze keek me alleen aan met die grote ogen van haar. Ik legde een hand op haar neusbrug, daarna legde ik mijn hoofd ertegenaan. Haar haren waren nog warmer dan de directe zon en roken naar gemalen gras, vel, leer, kuilgras, beest. Toen het te warm begon te voelen, stapte ik achteruit. De koe knipperde en deed ook een paar passen naar achteren, om daarna te draaien en terug te lopen naar de andere twee. Daar duwde ze haar neus in het gras en ging ze verder met grazen. Ik liep terug over het paadje en ging op een stukje gras in de schaduw zitten. Ik trok sprietjes uit de grond en zette mijn nagel in de nerf om daarna de twee helften uit elkaar te rijten. De vezels bleven groen onder mijn duimnagel zitten. Ik probeerde mezelf af te leiden van wat Joep zei toen we hem tegen kwamen, dat de grasgeur na het maaien door gras wordt afgestoten in een paniektoestand, als waarschuwing voor de andere sprieten. De geur die wij zo lekker vinden, is een wolk van chemicaliën die als alarmroep fungeert, zoals bij ons de geur van zwavel de bellen doet rinkelen. Ik voelde me een beetje stom, dat ik zo snel gefietst had om daar te komen. Ik ging achterover in het gras liggen waardoor alles boven mijn neus precies weer in de zon lag. Ik keek naar de beukenbladeren die rustig ruisten, tot een schaduw mijn ogen tegen de zon beschermde. Ik kwam omhoog en draaide me om, Juun en van Voorden stonden lachend naar me te kijken.
  "Ga je mee dan?" vroeg Juun, met haar armen over elkaar geslagen. Om de dramatiek te vergroten liet ze haar voet op en neer tikken tegen de grijze tegels.

maandag 13 februari 2017

Het Autokerkhof XVIII

  "Dat komt vast goed," zei ik, zelf niet zo gerust.
Ik ging al klaar staan om een kast te verslepen maar Juun en van Voorden bleven allebei staan kijken.
Ik maakte aanstalten om de kast weg te duwen, maar ze bleven nog steeds staan.
  "Het is lunchtijd," zei Juun resoluut. Ze draaide zich om en begon terug te lopen.
Van Voorden leek het daarmee eens te zijn, hij lachte en volgde haar. Ik schrok, hoe laat was het? Mijn moeder had vast lunch gemaakt. Ik haalde Juun met een drafje in en vroeg of ze bij van Voorden at. Ze zei: "Nee joh, gewoon thuis."
Makkelijk voor haar natuurlijk, haar huis is naast dat van van Voorden. Ik zei dat ik ook naar huis moest, dat mijn moeder vast al zat te wachten. Of ik ze bij de boerderij weer zag.
  "Tot zo," zei Juun.
Ik zwaaide kort en rende naar mijn fiets.

Thuis zat mijn moeder met een blaadje op haar hoofd in de tuin, haar blauwe topje en bruine korte broek staken gegaard onder het blaadje vandaan. Één van haar voeten stond in een kuip met water.
  "Mam?"
Mijn moeder kwam in één beweging omhoog en keek me schichtig aan. "O," zei ze, "eten."
Haar wangen waren rood van het soezen, wankel kwam ze overeind en liep ze naar binnen. Ze vroeg wat ik wilde eten, ik haalde mijn schouders op. Ze rommelde in de kastjes, koelkast, lades.
  "IJsje?" zei ze.
Ik lachte, zei dat ik eerst wel met iets wilde beginnen wat vulde. Ik had honger. Ze gaf me een broodje kaas met komkommer, mijn ijsje legde ze ernaast. Ze lachte plagerig toen ze zag hoe ik het broodje naar binnen schrokte zodat het ijsje niet zou smelten. Dat was niet de enige reden waarom ik schrokte. Met het ijsje nog in mijn mond fietste ik alweer richting van Voorden. Ik was bang dat ik laat zou aankomen en dat ze dan al ergens naartoe zouden zijn. Ik wist zeker dat als ik de weg naar de stal alleen moest vinden, ik zou verdwalen.

vrijdag 10 februari 2017

Het Autokerkhof XVII

  "Ik weet het niet," zei ik tegen van Voorden.
  "Er is vast genoeg plek, hoeveel auto's zei je ook alweer dat het waren?"
Ik bleef met mijn schoen naar het schelpje uithalen, "ik denk dat ze hier misschien ontdekt worden."
Kort keek ik van Voorden aan, hij keek nadenkend terug. "Het is wel langs de zijkant," zei hij.
  "Ik weet dat een paar jongens hier wel eens appels komen jatten, van de bomen daarachter," zei ik terwijl ik het schelpje met een draaibeweging van mijn voet verder tot stof maalde. Van Voorden liep om de heuvel heen.
  "Je hebt gelijk, hier staan ook appelbomen," riep hij. Lachend kwam hij terug lopen. "De natuur blijft verbazen. Zijn het lekkere appels?"
Verbaasd keek ik op, "ja, die jongens verkopen ze in het dorp. Ze verdienen er genoeg aan om elk jaar terug te komen."
  "Is het werkelijk? Dat is een goed idee, ik heb altijd zat appels liggen die rot worden. Ik heb zelfs te veel om de beesten te voeren. De helft valt vanzelf van de boom."
Ik knikte afwezig terwijl van Voorden mompelend verder dacht. Ik keek naar Juun die haar armen achter haar rug in elkaar had gevouwen, hand op elleboog. Ze schommelde verveeld met van haar hakken op haar tenen en weer terug.
  "Goed, ik weet nog wel wat plekjes," zei van Voorden.

Om het land van van Voorden heen fietsen, deed de grootte ervan geen eer aan. Het was al halverwege de middag maar de plekken die van Voorden liet zien waren net te zichtbaar of toegankelijk gelegen aan de buitenste zijde van het landgoed. We hadden de linkerkant al helemaal afgestruind en waren toen doorgestoken naar het bos in het midden. Ik liep voorop. Met een tak sloeg ik de koppen van de uitstekende brandnetels. Het was een kronkelpaadje, deels overgroeid. Bij elke bocht had ik het lichte vermoeden dat het de laatste was, maar het duurde veel langer voor we de laatste bocht eindelijk om gingen. Verscholen achter de bomen stond een oude houten stal, met een breed pad naar een weiland. Het pad naar het weiland was afgezet met touwtjes, voor de koeien, zei van Voorden. Het hout zag er nog goed uit, het was bij het bouwen zorgvuldig geschilderd en gelakt. We gingen door de dubbele deuren naar binnen. Er stond een aantal machines, er lagen wat opgeslagen spullen die uiteindelijk vergeten waren. Maar het kon, het was goed. Ik rende van hoek to hoek om de machines heen, tussen de spullen door.
  "Laten we opruimen," zei ik toen ik eindelijk tot stilstand gekomen was,
  "En de machines?" vroeg Juun.
  "mijn vader kan vast die machine's wel verplaatsen," zei ik.
  "Doen ze het nog?" vroeg Juun aan van Voorden.
Daar had ik niet aan gedacht, en van Voorden wist het niet.

woensdag 8 februari 2017

Het Autokerkhof XVI

Met één slok die half mijn mondhoeken ontglipte en over mijn kin en t-shirt liep, was ik klaar om te gaan. Ik stond met mijn schoenen aan alweer aan tafel terwijl Juun schaterlachte om haar eigen muizenslokjes, waardoor ze nog langzamer dronk dan ze expres al deed. Van Voorden dronk sneller. Hij ging zijn schoenen aan doen, ik volgde hem wat onzeker, bleef bij de deur naar de gang staan. Om zijn veters te strikken ging hij op een krukje zitten, ik vermoedde dat dat de enige bestaansrecht van het krukje was. Hij vroeg of ik een fijne zomervakantie had gehad. Ik leunde tegen de deurpost, en ging rechtop staan waardoor ik ook in de gang stond.
  "Leuk," zei ik, "ik mocht bijna elke dag mee naar mijn vaders werk. Soms kan ik hem helpen en dan betaald hij me een paar dubbeltjes zakgeld."
  "Dat is fijn," zei van Voorden, hij had zijn schoenen aan maar nam zijn tijd om op te staan. "heb je nog leuke dingen gedaan?"
  "Mijn vaders werk is leuk, we pletten auto's."
  "Maar nu gaan jullie ze redden?"
  "Alleen de speciale auto's."
Van Voorden knikte en stond eindelijk op, "ga je mee, of blijf je hier Juuntje?" riep hij richting de woonkamer. Zonder te wachten liep hij door naar de deur. Snel volgde ik hem, hij liet me alvast voor naar buiten en hield de deur open. Juuntje kwam ook aanhuppelen.
  "Goed hoor," zei ze grijnzend tegen de grijsaard in de deuropening en stapte achter mij aan naar buiten. 

Er was veel meer op de van Voorden boerderij dan ik wist, veel meer dan die paar appelbomen achter die zwarte plastic berg. Hij had een moestuin, niet alleen met moesgroenten maar ook met bloemen en daarnaast nog meer bomen in bloei. Hij had drie koeien, die hij elke morgen en avond molk. Er scharrelde een stel kippen en een paar hanen verspreid over het erf. Het mooiste vond ik een tractor achter een schuur, overgroeid met winde. We liepen in een vrij rechte lijn naar het achterste gedeelte van het land, direct naar de zwarte heuvel.
  "Hier zou kunnen," zei van Voorden. 
Ik plette een schelpje tot stof onder mijn schoen, daar deed ik zeer mijn best op want het schelpje wilde niet goed breken. De hooivork stond een paar meter verderop met zijn roestige punten in de grond. 

maandag 6 februari 2017

Het Autokerkhof XV

Van Voorden zat weer aan dezelfde tafel, dit keer met een grote opengevouwen krant. Hij zag er nog hetzelfde uit als gisteren, van achteren in ieder geval, het huis leek totaal anders. Het was licht, heel licht. Het was me toen ik er de avond ervoor was niet opgevallen door het donker: boven de woonkamer zat een groot dakraam. En de kabouterlampen stonden uit. Ik had het er toch een beetje onheilspellend gevonden maar het daglicht had alle donkere hoekjes weggevaagd. Ik ging met Juun aan tafel zitten, tegenover de grote krant. Van Voorden legde de krant plat op tafel en glimlachte. Hij stond op en ging aan het aanrecht met kopjes in de weer. Het duurde best lang. Ik kreeg het gevoel dat hij expres extra lang in de keuken bezig was. Uiteindelijk had ik mijn vader niet gevraagd of hij het goed vond als ik van Voorden en Juun over ons plan vertelde. Ik slikte zonder speeksel. Als van Voorden geen plek had of gewoonweg nee zei, dan was er veel tijd verloren gegaan voor niets. En liep misschien zelfs ons plan onnodig risico. Gespannen keek ik naar de man in zijn keukentje. Naast me hoorde ik Juun gnuifen, ik keek om. Ze had haar hand voor haar mond geslagen en kneep haar ogen een beetje samen.
  "Wat?" vroeg ik.
  "mhmh, niks."
Van Voorden kwam teruglopen met drie mokken, dit keer had hij koude chocolademelk gemaakt. Maar zo te zien wilde de cacao zich niet zo goed aan het koude water binden. Langs de randen van de massief witte mok kleefden allemaal klontjes.
  "En weet je al of je me wat wil vragen?" vroeg van Voorden.
Ik knikte onzeker, "maar jullie mogen het aan niemand verder vertellen. Niemand, zelfs niet over tienduizend jaar, zelfs niet als iemand je wil martelen ofzoiets."
  "Goh, ik had geen idee dat het zo serieus was," zei van Voorden, "misschien moeten we er dan nog even over nadenken. Want ik kan er erg slecht tegen als mensen me martelen enzo."
  "mhmhmhm," klonk een gesmoorde giechel van Juun.
  "Hmm," ik voelde me eigenlijk een beetje beledigd. Maar ik focuste me op van Voorden, die erg serieus bleef kijken. Ik nam voorzichtig een slokje van de chocolademodder, toch kwam er een bubbel cacao binnen die ik maar moeilijk doorgeslikt kreeg. Ik nam nog een slok maar nu gebruikte ik mijn tanden om de klonten buiten te houden. "Mijn vader en ik willen een aantal auto's beschermen."
Van Voorden behield zijn stalen gezicht, ik vertelde hem alles. Juun was gestopt met lachen nadat ze ook een slokje cacaopoeder genomen had en zette grote ogen op toen ze snapte wat we precies gingen doen. Gespannen keek ik naar van Voorden, de enige verandering in zijn houding was dat hij een nadenkende hand langs zijn kaak had gelegd.
  "We zullen maar even een rondje moeten lopen," zei hij.

vrijdag 3 februari 2017

Het Autokerkhof XIV

Toen ik wakker werd besefte ik stom genoeg pas dat ik niks met Juun of met van Voorden had afgesproken. Ik wilde niet alleen naar van Voorden gaan, ik wist wel dat ik me een beetje aanstelde maar ik geloofde toch een beetje dat er echt een verschil was tussen van Voorden en de van Voorden waar Juun bij was, de vriendelijke dwerg-man die lampen van houtsnijwerk maakte. Ik ontbeet snel en gaf mijn moeder alle antwoorden die ze wilde horen. Daarna stapte ik op mijn fiets, zette mijn voeten op de trappers, zette af en zette mijn voeten weer aan de grond. Wat zou Juun doen vandaag? Waar zou ze zijn? Mijn eerste ingeving was het park, maar ik fietste maar direct richting van Voorden. Als Juun niet thuis was, moest ik me gewoon niet aanstellen. 

Voor het huis draalde ik, reed ik meerdere rondjes voor de oprijlaan van de boerderij maar ook van Juuns huis. Ze was niet buiten in de tuin. Ik begon me zorgen te maken dat haar moeder misschien wel niet zo vergevingsgezind was als die van mij en ze helemaal niet naar buiten mocht. Huisarrest. Het zou kunnen. Ik reed een het landgoed en toen ik haar niet zag, reed ik verder door het dorp. Nu ik erover nadacht had ik haar best vaak gezien, bijvoorbeeld bij de buurtsuper. Maar nu was ze er niet. Het was stom, ik had zoals altijd mijn eerste ingeving moeten volgen. Ze stond weer op de heuvel in het park, hand boven haar ogen. Ze draaide steeds een stukje verder. Ze lachte toen ze me zag aankomen. 
  "Ik dacht al dat je me hier zou vinden," riep ze. Ze kwam de heuvel af lopen, ik bekeek het vanaf mijn crossbarrel. Na elke grote stap hield ze zich even tegen, ze remde af om er zeker van te zijn dat de grond niet te ver onder haar voeten weg zou glijden en ze haar evenwicht niet verloor. Het zag er schokkerig uit, haar haren leken wel van die lange vanen die mensen wel eens aan de antenne van hun auto binden en onder het rijden wapperen als gekken.
  "Kom," zei ze toen ze beneden was. 
Ik stapte af en liep achter haar aan, om de heuvel heen. Daar liep ze richting de bosjes, naar een greppel en bukte. Ze trok er een fiets uit, roze maar een snel model en stevig gebouwd. Ze stapte op en reed naar me toe. Naast me zette ze haar voeten weer op de grond. Daarna zette ze weer af. Ik zag dat haar fiets ook onder de roestplekken zat, ze had een meisjescrossbarrel. Ze reed richting van Voorden, onhandig draaide ik en reed snel achter haar aan.

woensdag 1 februari 2017

Het Autokerkhof XIII

Zijn vorm leek sterk op die van de kabouterschaduw in de gang. Hij glimlachte naar ons, ik vroeg me af of hij me nog herinnerde.
  "Ben je daar weer, Juun?" vroeg hij, "durfde hij mee?"
Dus ze heette Juun, ik had er niet eens bij stilgestaan dat ik haar naam nog niet wist. Juun lachte. Van Voorden keek me recht aan.
  "Jongeheer Autopletter," zei hij, niet onaardig bedoeld, maar ik vond het niet langer een mooie titel.
  "Hij zoekt een verstopplek," zei Juun, waardoor ze ons waarschijnlijk van een stilte redde.
Ik beaamde haar als een bobbelhoofdje op de hoedenplank van een auto zonder schokdempers.
  "En u heeft ruimte, ik denk genoeg ruimte," zei ik.
Van Voorden keek me nadenkend aan, "ervan uitgaande dat dat een vraag is, die je net stelde, moet ik eerst weten wát je wil verstoppen. Voor ik weet of ik echt genoeg ruimte heb."
Schichtig keek ik Juun aan, die stond met haar handen in haar kontzakken te luisteren.
  "Het is een geheim en ik mag het niemand zeggen."
Juun glimlachte naar van Voorden, ze wisselden een blik en hij glimlachte ook.
  "Dan wordt het lastig," zei hij en hij ging achterover in zijn stoel zitten. Om bijna direct erna op te staan en chocolademelk aan te bieden. Het was gek om deze man als deel te zien van de man die met een hooivork op me af kwam rennen, ik zag ze dan ook los. De van Voorden overdag en de van Voorden met Juun. Juun ging ook op een stoel zitten, liet haar benen heen en weer schommelen. Van Voorden keek mij aan, van Juul leek hij het antwoord al te weten.
  "Ehh," bracht ik uit, en toen vroeg ik aan Juun: "Ben je hier overdag ook wel eens?" Het woord overdag bleef hangen aan een karteltje in mijn hoofd. Overdag. Ik keek naar de donkere ramen. "Ik moet gaan," riep ik, en rende naar de gang. Gelukkig waren mijn schoenen instappers, ik rende naar mijn fiets en herinner me eerlijk gezegd niet eens hoe ik over het hek terug ben gekomen.

Mijn moeder was boos, maar vooral ongerust, zei ze. Maar als ze ongerust was, was ze vaak veel bozer dan wanneer ze echt boos was. Ze stond voor me, achter haar zag ik mijn vader op de bank zitten, en heel hard zijn best doen om niet te lachen. Ik kreeg eten op mijn kamer, terwijl ik weer aan mijn zomerwerk zat. Na een tijdje kwam mijn vader in de deuropening staan. Vragend keek hij me aan.
  "Misschien," zei ik.