maandag 13 februari 2017

Het Autokerkhof XVIII

  "Dat komt vast goed," zei ik, zelf niet zo gerust.
Ik ging al klaar staan om een kast te verslepen maar Juun en van Voorden bleven allebei staan kijken.
Ik maakte aanstalten om de kast weg te duwen, maar ze bleven nog steeds staan.
  "Het is lunchtijd," zei Juun resoluut. Ze draaide zich om en begon terug te lopen.
Van Voorden leek het daarmee eens te zijn, hij lachte en volgde haar. Ik schrok, hoe laat was het? Mijn moeder had vast lunch gemaakt. Ik haalde Juun met een drafje in en vroeg of ze bij van Voorden at. Ze zei: "Nee joh, gewoon thuis."
Makkelijk voor haar natuurlijk, haar huis is naast dat van van Voorden. Ik zei dat ik ook naar huis moest, dat mijn moeder vast al zat te wachten. Of ik ze bij de boerderij weer zag.
  "Tot zo," zei Juun.
Ik zwaaide kort en rende naar mijn fiets.

Thuis zat mijn moeder met een blaadje op haar hoofd in de tuin, haar blauwe topje en bruine korte broek staken gegaard onder het blaadje vandaan. Één van haar voeten stond in een kuip met water.
  "Mam?"
Mijn moeder kwam in één beweging omhoog en keek me schichtig aan. "O," zei ze, "eten."
Haar wangen waren rood van het soezen, wankel kwam ze overeind en liep ze naar binnen. Ze vroeg wat ik wilde eten, ik haalde mijn schouders op. Ze rommelde in de kastjes, koelkast, lades.
  "IJsje?" zei ze.
Ik lachte, zei dat ik eerst wel met iets wilde beginnen wat vulde. Ik had honger. Ze gaf me een broodje kaas met komkommer, mijn ijsje legde ze ernaast. Ze lachte plagerig toen ze zag hoe ik het broodje naar binnen schrokte zodat het ijsje niet zou smelten. Dat was niet de enige reden waarom ik schrokte. Met het ijsje nog in mijn mond fietste ik alweer richting van Voorden. Ik was bang dat ik laat zou aankomen en dat ze dan al ergens naartoe zouden zijn. Ik wist zeker dat als ik de weg naar de stal alleen moest vinden, ik zou verdwalen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten