woensdag 15 februari 2017

Het Autokerkhof XIX

Door het raam van de boerderij zag ik dat van Voorden nog aan het eten was. Juun was er ook nog niet. Op een stapel stenen ging ik zitten wachten. De zon scheen fel tussen de takken door. Soms klonk er een vogelstem, en tevreden loei, een insectenzoem. Er stond een briesje met weinig blaaskracht, waardoor de margrieten tegenover me en de beukenbladeren boven me, zachtjes heen en weer bewogen. Het briesje hielp wel, maar het was warm. Ik besloot een rondje te lopen tegen het loom worden. Ik liep over een kort paadje tussen de beuk en een aantal bloesembomen door, ze bloeiden niet maar ik herkende de donkergroene bladeren met de rode gloed. Er stond een hek met erachter de drie koeien van van Voorden. Één van de drie tilde haar hoofd op en kwam naar me toe lopen. Voor het eerst vroeg ik me af of koeien, of dieren, het wisten als je een vleeseter was. Ze tilde haar hoofd over het hek en keek me aan. Het verbaasde me altijd al hoe groot koeien van dichtbij zijn, in het weiland valt dat niet zo op. De koe deed verder niets, ze keek me alleen aan met die grote ogen van haar. Ik legde een hand op haar neusbrug, daarna legde ik mijn hoofd ertegenaan. Haar haren waren nog warmer dan de directe zon en roken naar gemalen gras, vel, leer, kuilgras, beest. Toen het te warm begon te voelen, stapte ik achteruit. De koe knipperde en deed ook een paar passen naar achteren, om daarna te draaien en terug te lopen naar de andere twee. Daar duwde ze haar neus in het gras en ging ze verder met grazen. Ik liep terug over het paadje en ging op een stukje gras in de schaduw zitten. Ik trok sprietjes uit de grond en zette mijn nagel in de nerf om daarna de twee helften uit elkaar te rijten. De vezels bleven groen onder mijn duimnagel zitten. Ik probeerde mezelf af te leiden van wat Joep zei toen we hem tegen kwamen, dat de grasgeur na het maaien door gras wordt afgestoten in een paniektoestand, als waarschuwing voor de andere sprieten. De geur die wij zo lekker vinden, is een wolk van chemicaliën die als alarmroep fungeert, zoals bij ons de geur van zwavel de bellen doet rinkelen. Ik voelde me een beetje stom, dat ik zo snel gefietst had om daar te komen. Ik ging achterover in het gras liggen waardoor alles boven mijn neus precies weer in de zon lag. Ik keek naar de beukenbladeren die rustig ruisten, tot een schaduw mijn ogen tegen de zon beschermde. Ik kwam omhoog en draaide me om, Juun en van Voorden stonden lachend naar me te kijken.
  "Ga je mee dan?" vroeg Juun, met haar armen over elkaar geslagen. Om de dramatiek te vergroten liet ze haar voet op en neer tikken tegen de grijze tegels.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten