maandag 30 januari 2017

Het Autokerkhof XII

Ik keek naar de bomen om me heen. Het was best fijn dat ze er waren, tot ik me bedacht dat er iemand achter kon staan. Dom natuurlijk, zodra ik het dacht leken alle schaduwen achter de bomen menselijk te zijn. Soms zelfs inclusief starende gezichten. Zo lang het van Voorden maar niet was. Aan het einde van het pad zag ik een schaduw mijn kant op komen. Voor de zekerheid liep ik van het pad af maar het was het meisje.
  "Het is goed," zei ze, "kom maar."
Ik volgde haar paardenstaart, ze liep recht naar de boerderij. Ze deed niet eens haar best om zich te verbergen toen ze langs een verlicht raam liep. Ze lachte toen ik wel bukte. Ze ging via de achterdeur naar binnen, zomaar, zonder kloppen. Ik bleef staan en keek achterom. Ik moet bekennen dat de neiging om het op een lopen te zetten het grootst was. Maar het meisje stak haar hoofd naar buiten met opgetrokken wenkbrauwen. Mijn ogen dwaalden nog even naar het bos, ze lachte en ik hoorde haar voetstappen weer naar binnen verplaatsen. Ik ademde diep in en volgde haar. Er was een korte gang met een lamp op een lage kast waar een paar laarzen en een paar schoenen in stond. Het geel van de lamp wierp een schaduw van een kabouter op de muur, door het houtsnijwerk en vloeipapier wat erachter gespannen was. Ze zette haar schoenen naast het paar in de kast. Daarna draaide ze zich naar me toe en sloeg afwachtend haar armen over elkaar. Ik schopte onhandig mijn schoenen uit en zette ze naast haar sandalen in de kast. Ze draaide zich in één draai om, zodat haar paardenstaart heen en weer wiegde, en wachtte op me bij de volgende deur. Voor ik iets kon zeggen opende ze de deur. De kamer erachter was ook verlicht met gele lampen, het was een gigantische woonkamer met witte banken, berkenhouten meubelstukken en een open haard. Van Voorden zat aan de eettafel die tussen de woonkamer en de open keuken stond.

vrijdag 27 januari 2017

Het Autokerkhof XI

Het was later dan gisteren, de bomen rond de boerderij waren al veranderd in schaduwen. Als het nog donkerder werd zou het eruit zien als een groot zwart gat. Er was een pad zonder bomen tussen de boerderij en het huis aan de rand van de bosjes. In de schaduwen zag ik haar weer, dat meisje van de heuvel. Ik moest goed kijken, maar ze was het echt. Ze liep over het pad richting de boerderij en keek steeds om zich heen. Zij deed stiekem, maar grappig genoeg zag ze mij niet. Ik reed richting bosrand, zette mijn barrel tegen het hek en klom via de fiets over de stekels. Ik kon haar niet verrassen, ze zag me al aankomen. Ze bleef staan en keek me neutraal aan.
  "Wat doe je hier," vroeg ik.
Ze trok haar wenkbrauwen op. Ik lachte grijnzend, om de een of andere reden grijnsde ze terug.
  "Ik zoek een verstopplek,"  zei ik.
Ze hield haar hoofd schuin, en even vroeg ik me af of ze niet kon praten, dat ze stom was. Soms heb je dat bij mensen, dat het net even te lang duurt, zodat je precies gaat twijfelen. Datzelfde gebeurt als je op iemand af loopt en erlangs wilt en je dan twijfelt naar welke kant je op moet stappen. Dan stap je samen twee keer dezelfde kant op. Maar net als in al die gevallen trok mijn brein de verkeerde conclusie, ze was helemaal niet stom.
  "Ik verstop me,"  zei ze.
  "Mag ik mee?"
Ze kantelde haar hoofd waardoor een pluk haar voor haar ogen viel. "Dat weet ik niet," zei ze.
  "O," zei ik, meer teleurgesteld dan ik dacht.
Ze keek me recht aan, bestudeerde me. "Wacht hier," zei ze, en liep richting de boerderij.

woensdag 25 januari 2017

Het Autokerkhof X

De volgende dag fietste ik naar de boerderij van van Voorden. De boerderij zelf was verstopt achter een grote hoeveelheid bomen. Het land erachter had een voor mij (op dat moment) borst hoog hek eromheen gespannen van ijzer, paaltjes en prikkeldraad. Het was een groot stuk land, en het grootste deel gebruikte hij niet. Wat hij precies boerde wist ik niet. Hij had veel grasland maar ik zag nooit een koe. Maar ik zag van Voorden ook nooit. Ik had ontzettend veel verhalen over hem gehoord, die mijn vader allemaal af deed als onzin. Ik reed om het weiland heen naar de achterkant. Daar stonden bosjes met daarvoor een grote heuvel in zwart plastic met autobanden en een paar tegels erop. Ik wist niet waar de berg voor was, maar wel dat van Voorden heel boos werd als je erop liep. Dat was hoe ik hem voor het eerst ontmoette, toen hij op me af stormde met een hooivork die daarvoor nog onschuldig rechtop in het gras stond. Ik had nog nooit zo hard gerend. Waarom dacht ik eigenlijk dat het hier wel kon? Van Voorden zou het zeker merken, en als hij toch eens voorbij de heuvel zou lopen dan zou hij de auto's kunnen houden. Want er was geen bewijs dat ze van ons waren. Of hij zou misschien zelfs mijn vaders werk bellen. Er waren zoveel verhalen over van Voorden, voor hetzelfde geldt was meneer Huighl zijn beste vriend.
Ik reed verder tot buiten het dorp. Daar reed ik de landwegen af. De zon stond weer hoog maar warm. Loom fietste ik langs de met hekken afgezette weilanden waarvan ik steeds minder wist van wie ze waren. De hekken waren meestal zonder prikkeldraad, niet zoals bij van Voorden. Hier en daar stonden koeien, soms paarden of schapen. Af en toe reed er een trekker langs steeds met een boer of boerenzoon die vriendelijk zijn hand op stak, soms met één en soms met twee opgestoken vingers. Ik stak er twee op, net als mijn vader. Een drietal Boeren zwaluwen speelde tikkertje boven mijn hoofd, en vanuit de verte klonk het tevreden pruttelen van landbouwmachines. Het begon alweer te schemeren. Ik reed in een soort spiraal om het dorp en kwam tegen het donker weer bij de boerderij uit, maar aan de andere kant. De tijd ging te snel. Het dorp was te groot voor mij om snel te doorzoeken, en te klein om een rijtje auto's te verstoppen.

maandag 23 januari 2017

Het Autokerkhof IX

Ik liep door de bosjes, langs de heuvel, neergelegd voor de nieuwe speeltuin. De gemeente was al zo lang van plan om te bouwen, maar de kinderen vermaakten zich te goed met de heuvel. Nu was het stil, geen gravende of van de top rollende kinderen. Ik liep om de heuvel heen, speurde langs de dichte bosjes maar wist dat deze plek te druk was. Toen ik op keek zag ik opeens een meisje staan, ze keek uit vanaf de top van de heuvel. Ik had haar weleens in het dorp gezien, ze woonde nog niet zo lang in het huis naast de boerderij van Van Voorden. Ze stak donker af tegen het zonlicht, ze draaide met haar hand boven haar ogen naar mij. Ik liep verder, keek naar de planten die houvast hadden gevonden in het losse zand. Voornamelijk brandnetels, koolzaad, paardenbloemen en een rode klaproos. Misschien was uitkijken vanaf de heuvel nog helemaal geen slecht idee, maar met haar op de top had ik er geen zin in. Ik deed niet aan papegaaien.
Ik sloeg af, een wildpad in, maar de dichte bosjes werden al snel weer open. Ik cirkelde door het park en doorzocht alle hoekjes. Ik vond meerdere "geheime" hutten, een paar met een groepje kinderen erin. Die me vroegen of ik hen bespioneerde of die me aanstaarden tot ik door de takken verdween. Ik liep door de bosjes langs het water wat naar een klein meer leidde, het was te dicht begroeid voor een auto. En te goed te zien vanaf de andere kant van het meer. Even ging ik op een halve boomstronk zitten en haalde een lolly uit mijn broekzak. Ik keek naar hoe een paar eenden een meerkoet achtervolgden en daarna door een tweede meerkoet weggejaagd werden. Het papiertje en het stokje van de lolly stak ik in mijn zak. Ik liep verder langs het water, zocht soms iets verder tussen pad en meer in maar er stonden te veel jonge spruiten en de bramen groeiden niet hoog genoeg. Hier en daar stond een berenklauw, sommige kleine waren kapot getrapt. Ik ging de brug over en zocht aan de andere kant van het meertje, zelfde verhaal.

Op de weg terug was de heuveltop leeg, traag beklom ik de heuvel. De begroeiing was al vrij dicht, maar mijn schoenen zonken nog steeds een paar centimeter terug, heuvelafwaarts, bij elke stap.
Vanaf de top was een deel van het dorp te zien maar alles zag er te overzichtelijk uit, te makkelijk te ontdekken. Hier en daar liepen mensen, nieuwsgierig leken ze het dorp af te speuren op de plek die ik nog moest vinden. Er liep een rilling over mijn rug, de warme zon zat achter de bomen. Het was koud geworden.
Ik liep terug naar mijn fiets en reed naar huis. Zonder haast. Ik besefte me hoe fragiel de operatie was, hoe weinig echte verstopplekken er nog waren als je grote dingen moest verstoppen. Laat staan meerdere grote dingen. Ik had mezelf altijd goed kunnen verstoppen. Als ik niet gezien wilde worden, zagen mensen me zelden. Ik wist precies in welke bosjes ik me verbergen moest.
Mijn vaders auto stond al op de korte oprijlaan langs de zijdeur. Ik zette mijn fiets tegen de schuur die erachter stond. Ik ging naar binnen, mijn vader zat op de bank. Hij keek op met een vragend gezicht, ik schudde licht mijn hoofd. Mijn moeder kwam vanuit de keuken aanlopen.
  "Je hebt het lang volgehouden, over een kwartier eten we."

vrijdag 20 januari 2017

Drie namen

Ik heb drie namen,
De eerste komt van mijn oma,
De tweede van mijn andere oma
en de derde van mijn beide opa's

Cornelia.
De enige naam
waarbij ik elke dag mag kiezen.

De ene Cornelis heb ik niet gekend,
Hij was kaal met een baard, had iets met Indonesië,
hield van paarden en kreeg veel auto ongelukken.
Het is de "makkelijke keuze"
om mijn dag mee te beginnen,
zijn andere trekken mag ik verzinnen.

De andere Cornelis was een held
met talloos heldendaden.
Hij redde een bronzen kerkklok in WOII,
hij at vergane voedingsmiddelen, op mijn zevende
zei hij: "nu ben je volwassen"
en hij maakte koerende geluiden naar kinderen
tijdens serieuze gesprekken.

Het is een hoge inzet in de morgen,
maar het zijn goede dagen.

woensdag 18 januari 2017

Het Autokerkhof VIII

ik maakte aanstalten om de klont uit mijn mond te halen, mijn moeder hield me tegen,
  "Nee nu eet je het op ook, anders weet ik het wel weer," zei ze.
Met tegenzin begon ik de bal met mijn tong te verdelen. Ik kreeg kramp. Mijn vader merkte op dat ik nu waarschijnlijk alleen maar langer bezig was dan wanneer ik gewoon gegeten had.
Het duurde inderdaad veel te lang voor ik eindelijk het laatste beetje ei-brood kon doorslikken.
  "Ik heb mijn brood op, mag ik dan nu naar buiten?"
  "Hoe ver ben je gisteren met je thuiswerk gekomen?" vroeg mijn moeder.
  "Vanavond maak ik het af."
  "Zeker?"
  "Jahaa."
Mijn moeder lachte plagerig, "vooruit dan," zei ze en gaf me een kus op mijn achterhoofd.

Ik rende zowat naar mijn fiets. Mijn vader stond bij de auto, klaar om naar zijn werk te gaan. Hij had een oude pet op tegen de zon. De lucht was helder blauw en de zon was al fel. Als een militair raakte hij zijn pet aan toen ik op de fiets stapte. Ik deed hetzelfde, maar zonder pet. Mijn moeder zei altijd dat ik zo veel haar had dat ik wel nooit kaal zou worden zolang ik het niet schoor. Ik fietste weg op mijn crossbarrel. Mijn vader had de fiets gevonden op een roestige achterbank, maar hij deed het nog prima. Hij hoefde alleen de banden te vervangen. Eerst ging ik naar het park, ik wilde toch controleren of daar geen plek was die niet op viel. Als het park niks had zou ik naar de boerderij van Van Voorden gaan, daarna moest ik weer even denken. Ik croste alsof ik te laat op school kwam, tot ik bij het park aan kwam. Daar reed ik langzaam omheen, en daarna reed ik er doorheen. Het fluitekruid stond weer hoog en er stond een fijn briesje. Het was te mooi weer om doorheen te crossen. Te mooi weer om niet even om me heen te kijken. Doordat ik zo vaak mee ging naar mijn vaders werk, had ik het park deze zomer eigenlijk nog niet gezien. Het lange gras vroeg me bijna om erin te gaan liggen, het hoge riet was een doolhof wat ontdekt moest worden. Ik stapte van mijn fiets en zette hem tegen een boom. Zoeken gaat beter als je meer tijd hebt om alles te bekijken.

maandag 16 januari 2017

Het Autokerkhof VII

Joep vertelde mijn vader over zijn dochter, haar school enzo, ik vond het niet zo interessant.
Mijn vader knikte en glimlachte. Joep stootte me aan.
  "Misschien is ze wel iets voor jou, Flatje Petje."
  "Veelste jong," zei ik, "En het is Hetje Petje, en jij bent dat, niet ik."
  "Goedgoed, Tijger Krijger" zei Joep lachend.

Mijn vader zwaaide naar me, met zijn hoofd uit het hokje. Ik deed een stap achteruit en wachtte op hem. Hij knikte, drukte op wat knoppen en kwam naar me toe lopen. Hij zette de pletter uit.
  "Het is mooi geweest," zei hij, "Je hebt goed geholpen."
Hij wreef mijn haar door de war, ik grijnsde trots. Een grijns die ik tot we thuis kwamen niet meer van mijn gezicht kreeg. Mijn moeder stond bij het hek, schonk wat water voor de Afrikaantjes bij het hek toen ik nog steeds grijnzend binnen stapte. Ze prikte met haar vinger in mijn gebolde wang.
  "Wat hebben jullie uitgespookt?" vroeg ze.
  "Niks," zei mijn vader.
  "Niks," zei ik.
Ze schudde haar hoofd en zei: "nou, dan is het goed."
Ik snapte wel dat die zin eigenlijk betekende dat ze wel wist dat we toch iets uitspookten, maar dat ze ons wel genoeg vertrouwde om er niet verder naar te vragen. We zaten samen aan tafel en ik vroeg of ik na het eten nog even rond mocht fietsen. Ik wilde al beginnen met het zoeken naar de verstopplek. Mijn vader keek me even doordringend aan en zei toen dat hij het goed vond. Mijn moeder zond me net zo'n blik maar zei niet dat ze het goed vond. In plaats daarvan vroeg ze of ik al aan mijn zomerwerk van school begonnen was. Ik keek weer naar mijn vader, die trok alleen vragend zijn wenkbrauwen op als vragende: wel, heb je dat?
  "Nee," zei ik, "morgen, maar nu wil ik nog even naar buiten." Ik gokte en zond mijn vragende blik richting vader. Maar mijn vader keek dit keer vragend naar mijn moeder, het was mislukt, verkeerd gegokt.
  "Dan ga je morgen maar weer naar buiten. Ik kan je niet de hele dag thuis hebben."
Ik keek mijn vader nog eens aan, die haalde glimlachend zijn schouders op. Moeders wil was wet en wereld. Zo ver waren we wel. De avond duurde extra lang.

Mijn moeder had eieren gebakken voor op brood, zelf ontbeet ze met magere yoghurt met nootjes en stiekem een scheut aardbeiensap. Ze was op dieet maar ze speelde vals, natuurlijk durfden wij er niets van te zeggen. Dan moesten wij ook op dieet. Mijn vader keek lachend naar hoe het goedje rood kleurde. Mijn moeder keek naar hem en trok haar wenkbrauwen op.
  "Commentaar?"
  "Nee hoor, lieve."
  "Mooi, want wit is dat spul echt niet te vreten."
  "Ach wit," zei mijn vader, "die aardbeien komen uit de tuin, er bestaat niets gezonders."
  "Inderdaad,"  zei mijn moeder. Daarna keek ze naar mij, "nog een hap in die mond van jou, en je kunt niet meer kauwen."
  "Mm, mm," klonk het tussen de vezels door, en ik bracht nog een vierkant stukje met ei naar mijn mond. Mijn ouders keken stil aan hoe het vierkante stukje tussen de klont brood en mijn wang werd gepropt.
  "Zeg nu eens: ffff," zei mijn moeder, nog steeds met opgetrokken wenkbrauwen.
  "Hhh"
Mijn vader begon te proesten. "Zeg nu eens: mijn hamster is stuk, dus pas ik op zijn voorraad."

vrijdag 13 januari 2017

Het Autokerkhof VI

Mijn vader stak zijn duim naar me op, ik had het goed gedaan. Met de andere hand had hij Bets’ arm al boven het autoblok gestuurd. Bets pakte het blokje op en plaatste het als een legoblokje op het lagere stuk van de muur. Dat is waarom het een arm was, niet een slurf. Een lego olifant kan wel, maar een olifant die met lego speelt niet. Dat heeft biologisch geen nut. Daarna plette ik zelf een Honda. Ik snapte waarom mijn vader dit werk zo graag deed, samen ging het snel en het was leuk om tussendoor te praten via handgebaren. Jaren deed mijn vader dit met een andere meneer, met Joep Aerts. Maar Meneer Huighl heeft hem ontslagen, die zei dat hij te duur was. Ik was toen heel jong. Maar acht ofzo. Sindsdien liep mijn vader heen en weer, hij moet het ook fijn gevonden hebben om eens niet nutteloos heen en weer te hoeven lopen. Vorige maand hebben we Joep nog gezien, ik herkende hem nog. Opeens wist ik weer dat ik hem Hetje Petje noemde want dat rijmde op ‘om gaat het flatje.’ En dan moest hij heel erg lachen, want mannen die met machines werken kunnen alleen maar heel hard lachen. Anders horen ze zichzelf niet. Ook nu lachte Hetje Petje, maar niet bulderend omdat iets leuk was maar van: he jou ken ik nog, maar ken je mij ook nog? Want je was heel jong toen ik je voor het laatst zag. Toen mijn vader vroeg hoe het ging lachte hij niet meer. Hij miste het werk en mijn vader en slaap want slapen deed hij slecht. Hij sliep vooral overdag en daarna sliep hij ‘s nachts nog slechter. Hij vroeg hoe Huighl was, mijn vader hoefde hem alleen maar indringend aan te kijken. Joep zuchtte, hij begreep het, ze waren beide niet op zijn ontslag vooruit gegaan.
 “De auto’s man, God wat mis ik de auto’s,” zei Joep met een glimlach die je alleen ziet bij mensen die goede herinneringen hebben. “Het blijft zonde.”
 “Zonde?”  vroeg mijn vader.
 “Al die prachtige auto’s, geplet om een flatje mee te bouwen.”
Hij bedoelde de duizenden flatjes tegen elkaar aan, die samen de automuur op mijn vaders werk vormde. Hij noemde zo’n stapel een flat. Elke maand werd een groot deel van de muur weggevaagd. Gek genoeg was dat het deel wat het verst was, het dichtst bij de machine. Dat was handiger want anders moesten we de machine verplaatsen. Maar nooit hadden ze genoeg plek om alles mee te nemen, en nooit kwamen ze de volgende dag terug om de klus af te maken. De oudste krotten bleven dus staan, verroestten en werden betrokken door katten en marters en af en toe een vos. Zo ging het vaak ook met de voorraad auto’s die nog geplet moest worden, maar daarvan zei meneer Huighl gek genoeg niets. Alles wat vooraan stond moest binnen een maand weg, wat achteraan stond kwam wel. Het was een raar systeem.
Joep was jonger dan mijn vader, hij had nu een dochter met de vrouw waarover mijn vader vroeger tegen mijn moeder zei dat ze 'wel leuk' was. Mijn moeder wilde alles erover weten, maar meer dan 'wel leuk' kreeg ze niet. Joep had ander werk gevonden, iets met een bureau en duizend knopjes waarvan hij er maar drie nodig had. Het was een kantoorbaan, niets voor hem, zei mijn vader toen we thuis aan het eten waren.

woensdag 11 januari 2017

Het Autokerkhof V

Ik begon weer rustiger te kauwen en knikte terwijl ik de omgeving voor me probeerde te halen. Belangrijk, belangrijker dan mijn vaders werk. Ik probeer te bedenken of er een plek in het bos. In gedachten loop ik over de brug, steek links af over het paardenpad, weg van de wandelroute. Dan loop ik door tot het pad smaller wordt en de bosjes dichter. Als ik daar dan over het wildpaadje loop, nee daar hebben die twee van Arendsen een hut gebouwd. Of achter de boerderij van van Voorden, die komt nooit achterin het land, voor de bomen en achter de mestheuvel met autobanden. Maar daar in de buurt staan wel appelbomen, en het is bijna herfst. Straks worden de auto's ontdekt door jongens die daar stiekem komen plukken. Als het dan nog de juiste jongens waren, misschien. Maar ik geloof dat de drie Broecksteders ze verkopen voor een dubbeltje dozijn. Het is moeilijk, er zijn zo weinig plekken waar geen ouders komen. Pertinent te weinig.
Mijn vader heeft zijn wenkbrauwen opgetrokken, ik stop met knikken en slik mijn hap brood door.
  "Ik ga wel zoeken," zeg ik, "ik vind wel iets."
  "Oké," zegt mijn vader, hij neemt een slok koffie en knikt ook, "oké."
Hij staat op en zet zijn mok, bord en mes in de gootsteen, ik zet mijn mok ernaast. We lopen terug naar de pletter en het hokje van de kraan. Daar draait mijn vader zich weifelend om.
  "De knoppen van Mits," zei hij, "jij weet welke het zijn."
Mits is hoe mijn vader de pletter noemde. Ik keek naar de lucht en knikte langzaam, alsof mijn hersenen vast zaten. Zoals Mits wel eens vast staat als er een auto onderdeel tussen de tanden is geschoten.
  "Dan gaat het sneller," zei hij en liep door naar het hokje van de kraan.
Twijfelend draalde ik bij de ingang van de pletter, hij knikte naar me en wuifde dat ik naar binnen moest, alleen, voor het eerst. Ik had wel honderd keer gezien welke knoppen er moesten maar wat als er iets mis ging, dan wist ik niet wat er moest. Dan moest papa het doen. Een Skoda plakte aan de magneet van de kraan en bewoog schommelend naar de pletter. Mijn vader stak zijn hoofd naar buiten.
  "Als Bets de Skoda heeft laten vallen, mag jij op de knoppen drukken," riep mijn vader me toe, "als er iets is ben ik maar acht grote stappen verder."
  "Oké," riep ik onzeker, ook met mijn hoofd naar buiten.
  "Oké, komt ie."
Geconcentreerd keek ik naar Bets lange arm, vroeger vond ik Bets geen goede naam voor een kraan. Ik vond dat ze Fantje moest heten, ik snapte toen nog niet dat de kabel met de magneet een arm was, ik vond het een slurf. Opeens zweefde de auto een tijd door de lucht, tot haar lichaam in de opvangbak van Mits de nek brak. De hele neus, tot het raam werd omhoog gebogen. Toen drukte ik op de knoppen, eerst op de groene onderaan, toen de witte ernaast en toen het klaar was en het gesloopte lichaam er aan de achterkant uit rolde, drukte ik op de kleine rode. Niet op de grote, dan zou alles stoppen en dan moest Mits opnieuw starten. En dat duurde altijd lang. Zoals mijn vader wel eens een dutje deed in de middag op zondag. Dan ging hij ook helemaal uit en daarna deed hij alles heel langzaam, zelfs avondeten. En op zondag was dat extra lekker. Misschien deed hij daarom expres een rode knop op zondag, mijn avondeten was dan altijd veel te snel op.

maandag 9 januari 2017

Het Autokerkhof IV

Ik liep achter hem aan, hij liep de rij mooie auto's voorbij, naar de sleepwagen. Hij ging achter het stuur zitten, en wachtte tot ik naast hem zat. Ik keek hem vol spanning aan, dit was anders, belangrijker dan werk.
  "Ik doe het niet meer," zei hij.
Ik wachtte af. Mijn vader knikte naar me en startte de takelwagen. Hij reed achteruit naar de grote Amerikaan. Die was hier gebracht met een roestgat in de deur, met de bedrading eruit gerukt, een plat wiel aan de voorkant, en natuurlijk had hij een motorprobleem. Alle auto's hier hadden een motor probleem, een tekort aan onderdelen, roest, kapotte lampen, wielen, missende spiegels, missende stoelen of stoelen met scheuren of versleten leer. Maar soms leek er weinig mis te zijn, soms was er een juweeltje wat alleen maar niet wilde rijden. Van een rijkaard die zijn auto zelf was komen dumpen bijvoorbeeld. Die hoefde zijn auto niet te laten strippen. De Ferrari was zo'n juweeltje geweest.
  Mijn vader liet de takel zakken, hevelde hem naar achteren en liet de kabel weer de spon op draaien, tot de Amerikaan op zijn achterwielen stond. Gehypnotiseerd keek ik toe toen we begonnen te rijden. Zelfs al reed de auto niet zelf, ik had nog nooit zo'n mooie auto zien rijden. Mooier dan een stijgerend paard, of dan die lelijke schuit van de film de Kameleon. Ik keek voor me uit en zag het hek van de uitgang naderen, maar mijn vader sloeg af. Hij reed rond door het doolhof van gestapelde karkassen en stopte bij een inham. Daar wist hij de Amerikaan in te parkeren. Ik had nog nooit zo'n ingewikkelde parkeer operatie gezien. De hoeken waren krap en de kont van de Amerikaan was niet in de spiegels te zien. Maar mijn vader was een meester met de takelwagen. Zonder schade liet hij de wagen weer op de drie wielen zakken, al helde hij iets naar de kant van het platte wiel. Daarna reed hij terug en verstopte de rest van de auto's op dezelfde manier. Na de laatste zei hij dat het tijd was voor pauze. Hij zette de takelwagen weg en we liepen samen naar de kantine. Ik keek naar hem omhoog maar hij keek recht voor zich uit. Binnen maakte hij warme chocolademelk voor me en sneed zijn boterham met kaas door de midden om mij de helft te geven. Ik had honger en begon meteen aan de boterham terwijl ik naar hem keek. Hij zei pas iets toen ik een derde grote hap van mijn boterham had genomen.
  "Je kan de volgende dagen niet meer met me mee naar het werk," zei hij tegen me.
Ik kauwde hard door om te kunnen protesteren, zijn kalme blauwe ogen keken me voor een keer eens recht aan tijdens het praten. De meeste mensen kijken om zich heen zodat ze niet vergeten wat ze aan het zeggen waren.
  "Je moet rondfietsen en een plek vinden," zei hij voor ik mijn broodklont kon doorslikken, "een plek waar we de mooie auto's veilig kunnen bewaren. Waar niemand ze kan vinden."

vrijdag 6 januari 2017

Het Autokerkhof III

Mijn vader trok aan de hendel van de pletter. Zijn baas bleef maar blaaskaken, zelfs toen de pletter ratelde en het frame van de auto schreeuwend brak en mijn vader hem vast niet kon horen. Mijn vader opereerde de kraan, liet de golf op de nieuwe stapel karkassen vallen en tilde de prachtige rode Ferrari de lucht in. Met een klap liet hij hem in de pletter vallen, de veringen kraakten hevig onder het gewicht van het rode lichaam. Mijn vader zag er ongelukkiger uit dan anders en haalde de hendel over. De mond van zijn baas bleef maar open en dicht gaan. Het leek alsof hij zong, Italiaanse operette. Onder luid gekrijs brak de ruggengraat van het rode lichaam, de pletter ratelde en raasde en de operette van mijn vaders baas zwol onhoorbaar aan. Mijn vader keek verdrietig naar de pletter, het krijsen hield op en aan de achterkant kwam het nieuwe karkas uit de machine. Daarna ging de bel van de lunch en liep mijn vader met gebogen hoofd achter de baas aan, naar de kantine. Zonder de lak aan te raken ging ik naar huis.

Die avond kwam mijn vader thuis met een humeur, maar dat snapten mijn moeder en ik best. Mijn moeder had zijn baas ook wel eens ontmoet. Ze zette het eten op tafel en stak mijn vader en mij een extra stuk vlees toe, daarna knipoogde ze naar me.
  "Hoe ging het lieverd?" vroeg ze voorzichtig.
  "Hmmm. Het was de derde woensdag."
  "Ach ja," zei mijn moeder, "ik vind meneer Huighl maar een nare man." Daarna vroeg ze wat ik de hele dag gedaan had. Ik zei dat ik een rondje gefietst had. Mijn vader keek me even aan maar vroeg niet waar ik heen gefietst was. Gelukkig maar, want ik was vast niet in staat om een goede leugen te verzinnen.

De volgende dag mocht ik weer mee naar het autokerkhof. Ik vond dat de rij mooie auto's er maar verdrietig bij stond, gelukkig waren zij wel aan meneer Huigl ontsnapt. Mijn vader ging meteen aan de kraan zitten en liet de magneet boven de voorste mooie auto hangen, de grote Amerikaan. Ik rende naar mijn vader om te vragen om toch weer aan andere auto te pletten, om nog te wachten, maar ik bleef stil achter hem staan. Weifelend bungelde de magneet boven de auto, mijn vaders schouders trokken omhoog en omlaag in een zucht. Daarna bewoog zijn arm naar links, de magneet bewoog langzaam bij de auto vandaan.
  "Nog één barrel," mompelde hij.
  "Nog één," zei ik.
De magneet tilde een verroeste Renauld de lucht in. De pletter komt neer op de auto, en maakt er een blokje van met het gemak van een schoen die een hondendrol plet. Het duurde niet lang genoeg. De Amerikaan leek het verdrietig te accepteren, terwijl mijn vader naar de kraan terug liep. Weer bungelde de magneet boven het zwarte dak, boven de golvende bumper met de ronde koplampen. Toen stond mijn vader op.

woensdag 4 januari 2017

Het Autokerkhof II

Was de pletter stuk? Mijn vader liet de deur van de kraan los en liep naar me toe. Hij zag er oud uit, in zijn zwarte stoffen jas en de witte plukken haar boven zijn oren. Voor mij bleef hij staan. Ik keek naar hem op, hij keek op mij neer.
"Waar wil je hem hebben?" vroeg hij.
"O. Ik speel altijd in die hoek," zei ik en wees naar een inham waar de auto's omheen gestapeld waren. Hij knikte, en zei dat ik hem dan daar kreeg. Hij wreef mijn haren door de war.
"Fijne verjaardag," zei hij grijnzend.
Ik was helemaal niet jarig, maar dat zei hij wel vaker als hij zomaar iets voor mij deed. Achteraf denk ik dat de tekenen er al langer waren. Sinds vorige maand had hij naar zijn eigen zeggen, alle mooie auto's "voor het laatst bewaard" en was hij daarna vroeg naar huis gegaan. De mooie auto's hoopten zich op, terwijl hij die daarvoor juist altijd eerst deed. Want dan had hij het maar gehad. Ik vond het niet erg, ik deed de deuren open en schoof met mijn billen over de strak beklede stoelen naar de volgende auto. Ik probeerde de verschillende claxons, ik deed alsof het mijn auto's waren. Ik was de enige arbeiders'zoon met een Dodge, een limousine, een Havana, een oude Volkswagen, een grote Amerikaan, een oude Ford, een Mercedes, en zelfs een Ferrari. Ik weet niet of ik toen besefte hoe speciaal dat was, al die mooie auto's naast elkaar, zonder baasjes die ernaast stonden te kwijlen. Dat laatste besefte ik me waarschijnlijk niet, maar van mooie auto's werd ik altijd al erg plechtig. Zelfs als ze al geplet waren behandelde ik ze nog eervol, dat verdienden ze ook, dat vind ik nog steeds. De volgende dag moest ik thuis blijven, elke derde woensdag van de maand mocht ik niet mee naar mijn vaders werk. Ik lag onderuit gezakt op de bank, dacht aan de half geplette Mercedes, aan de prachtige hele auto's die er nog stonden. Mijn moeder kwam naast me zitten en vroeg of er iets was, dat ik zo zuchtte.
"Niks," zei ik.
 "Morgen mag je weer je vader helpen," ik keek naar haar op en zag hoe ze glimlachte, "ik ga je tante helpen met de voorbereidingen. Ga je mee of blijf je hier."
Ik bleef, maar niet lang. Ik wachtte tot ze weg was en pakte daarna mijn fiets. Een barrel met rode lak, lang geen Mercedes. De marine blauwe pracht die mijn vader voor mij maar half geplet had. Ik croste naar het terrein en gooide mijn fiets aan de achterkant tegen het hek. Daar zat een gat waar ik wel vaker doorheen kroop. Als mijn vader pauze nam zou ik even mijn hand over de verschillende kleuren lak laten glijden. Mijn vader was juist een barrel van een golf aan het pletten, achter hem stond zijn baas. Een gedrongen mannetje met een aantal zwarte haren over zijn hoofd gekamd, elke derde woensdag van de maand kwam hij bij mijn vader kijken. Niet dat hij dat nu zo graag wilde, maar hij was verplicht om te controleren of alles nog veilig gebeurde, volgens de regels. Ik liep naar de muur van gestapelde auto's achter ze, toen de machine stopte kon ik ze verstaan.
"Hoe lang staat die Ferrari al?" vroeg vaders baas, zijn stem sneerde alsof de wereld niets aangenaams bevatte.
"Niet zo lang," zei mijn vader.
"Hij staat er te lang, werk nu eens door man."
Ferrari's vielen op als ze te lang stonden, net als Mercedessen, limousines, grote Amerikanen, oude Volkswagens, oude Fords, Havana's en Dodge's. Voor de volgende derde woensdag moesten ze verwerkt zijn anders zou de baas zien dat vader ze achter hield.

maandag 2 januari 2017

Het Autokerkhof



Toen ik klein was had ik al een Mercedes. Hij was plat en de wielen waren geploft, maar je kon het merk nog precies lezen. Ik was erbij, toen mijn vader de pers startte. Hij riep me altijd voor de mooie auto's zodat ik er nog één keer in kon zitten.
"Pap, moet hij echt geplet worden?" vroeg ik als ik langzaam uitstapte en mijn hand langs de deur aaide.
"Ja," zei hij dan altijd.
"Helemaal? Kunt u hem niet gewoon een beetje pletten?"
"Nee. Helemaal."
De Mercedes was de eerste auto die hij niet helemaal plette. Ik bleef altijd naar het hele pletproces kijken, de horizontale pletter, de verticale pletter en dan beide pletters nog eens, voor de zekerheid. Het blokje kwam er aan de achterkant uit en had even pauze want mijn vader moest naar de volgende machine lopen. Soms ging ik bij hem kijken, nog minder vaak liet hij me de hendel overhalen om de magneet aan het einde van de kraan te laten zakken. Onze pletter was ongebruikelijk, de meeste pletters hadden alleen een horizontale pletter voor auto's. Maar mijn vader vond dat minder veilig met stapelen. Dit keer keek ik toe vanaf de andere kant. Ik zag de half geplette auto uit de achterkant van de machine komen. Ik zag mijn vader uit de cockpit van de pletter stappen en het deurtje van de kraan open doen. Daar bleef hij besluiteloos staan, hij keek naar mij alsof hij me vroeg wat hij moest doen. Ik haalde mijn schouders op, als hij het niet wist, wist ik het al helemaal niet. Ik moest denken aan de dierenarts die ik laatst op televisie zag, die stond met zijn handen in een borstholte en zei toen tegen de assistente: "wat is dit?!" De assistente wist het al helemaal niet, net als ik. Als ik later groot ben wordt ik ook arts, op zijn minst dierenarts. Mijn vader zei dat artsen in mooie auto's rijden. Hij zei ook dat ik later vast een goede pletter wordt, maar ik weet niet of dat waar is. Ik wil best een oude Volvo pletten, of een Skoda of een Volkswagen, maar een Ferrari niet. Daar moet je in rijden. Misschien liet mijn vader die gedachte eindelijk ook toe.