woensdag 11 januari 2017

Het Autokerkhof V

Ik begon weer rustiger te kauwen en knikte terwijl ik de omgeving voor me probeerde te halen. Belangrijk, belangrijker dan mijn vaders werk. Ik probeer te bedenken of er een plek in het bos. In gedachten loop ik over de brug, steek links af over het paardenpad, weg van de wandelroute. Dan loop ik door tot het pad smaller wordt en de bosjes dichter. Als ik daar dan over het wildpaadje loop, nee daar hebben die twee van Arendsen een hut gebouwd. Of achter de boerderij van van Voorden, die komt nooit achterin het land, voor de bomen en achter de mestheuvel met autobanden. Maar daar in de buurt staan wel appelbomen, en het is bijna herfst. Straks worden de auto's ontdekt door jongens die daar stiekem komen plukken. Als het dan nog de juiste jongens waren, misschien. Maar ik geloof dat de drie Broecksteders ze verkopen voor een dubbeltje dozijn. Het is moeilijk, er zijn zo weinig plekken waar geen ouders komen. Pertinent te weinig.
Mijn vader heeft zijn wenkbrauwen opgetrokken, ik stop met knikken en slik mijn hap brood door.
  "Ik ga wel zoeken," zeg ik, "ik vind wel iets."
  "Oké," zegt mijn vader, hij neemt een slok koffie en knikt ook, "oké."
Hij staat op en zet zijn mok, bord en mes in de gootsteen, ik zet mijn mok ernaast. We lopen terug naar de pletter en het hokje van de kraan. Daar draait mijn vader zich weifelend om.
  "De knoppen van Mits," zei hij, "jij weet welke het zijn."
Mits is hoe mijn vader de pletter noemde. Ik keek naar de lucht en knikte langzaam, alsof mijn hersenen vast zaten. Zoals Mits wel eens vast staat als er een auto onderdeel tussen de tanden is geschoten.
  "Dan gaat het sneller," zei hij en liep door naar het hokje van de kraan.
Twijfelend draalde ik bij de ingang van de pletter, hij knikte naar me en wuifde dat ik naar binnen moest, alleen, voor het eerst. Ik had wel honderd keer gezien welke knoppen er moesten maar wat als er iets mis ging, dan wist ik niet wat er moest. Dan moest papa het doen. Een Skoda plakte aan de magneet van de kraan en bewoog schommelend naar de pletter. Mijn vader stak zijn hoofd naar buiten.
  "Als Bets de Skoda heeft laten vallen, mag jij op de knoppen drukken," riep mijn vader me toe, "als er iets is ben ik maar acht grote stappen verder."
  "Oké," riep ik onzeker, ook met mijn hoofd naar buiten.
  "Oké, komt ie."
Geconcentreerd keek ik naar Bets lange arm, vroeger vond ik Bets geen goede naam voor een kraan. Ik vond dat ze Fantje moest heten, ik snapte toen nog niet dat de kabel met de magneet een arm was, ik vond het een slurf. Opeens zweefde de auto een tijd door de lucht, tot haar lichaam in de opvangbak van Mits de nek brak. De hele neus, tot het raam werd omhoog gebogen. Toen drukte ik op de knoppen, eerst op de groene onderaan, toen de witte ernaast en toen het klaar was en het gesloopte lichaam er aan de achterkant uit rolde, drukte ik op de kleine rode. Niet op de grote, dan zou alles stoppen en dan moest Mits opnieuw starten. En dat duurde altijd lang. Zoals mijn vader wel eens een dutje deed in de middag op zondag. Dan ging hij ook helemaal uit en daarna deed hij alles heel langzaam, zelfs avondeten. En op zondag was dat extra lekker. Misschien deed hij daarom expres een rode knop op zondag, mijn avondeten was dan altijd veel te snel op.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten