“De auto’s man, God wat mis ik de auto’s,” zei Joep met een glimlach die je alleen ziet bij mensen die goede herinneringen hebben. “Het blijft zonde.”
“Zonde?” vroeg mijn vader.
“Al die prachtige auto’s, geplet om een flatje mee te bouwen.”
Hij bedoelde de duizenden flatjes tegen elkaar aan, die samen de automuur op mijn vaders werk vormde. Hij noemde zo’n stapel een flat. Elke maand werd een groot deel van de muur weggevaagd. Gek genoeg was dat het deel wat het verst was, het dichtst bij de machine. Dat was handiger want anders moesten we de machine verplaatsen. Maar nooit hadden ze genoeg plek om alles mee te nemen, en nooit kwamen ze de volgende dag terug om de klus af te maken. De oudste krotten bleven dus staan, verroestten en werden betrokken door katten en marters en af en toe een vos. Zo ging het vaak ook met de voorraad auto’s die nog geplet moest worden, maar daarvan zei meneer Huighl gek genoeg niets. Alles wat vooraan stond moest binnen een maand weg, wat achteraan stond kwam wel. Het was een raar systeem.
Joep was jonger dan mijn vader, hij had nu een dochter met de vrouw waarover mijn vader vroeger tegen mijn moeder zei dat ze 'wel leuk' was. Mijn moeder wilde alles erover weten, maar meer dan 'wel leuk' kreeg ze niet. Joep had ander werk gevonden, iets met een bureau en duizend knopjes waarvan hij er maar drie nodig had. Het was een kantoorbaan, niets voor hem, zei mijn vader toen we thuis aan het eten waren.
Joep was jonger dan mijn vader, hij had nu een dochter met de vrouw waarover mijn vader vroeger tegen mijn moeder zei dat ze 'wel leuk' was. Mijn moeder wilde alles erover weten, maar meer dan 'wel leuk' kreeg ze niet. Joep had ander werk gevonden, iets met een bureau en duizend knopjes waarvan hij er maar drie nodig had. Het was een kantoorbaan, niets voor hem, zei mijn vader toen we thuis aan het eten waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten