vrijdag 13 januari 2017

Het Autokerkhof VI

Mijn vader stak zijn duim naar me op, ik had het goed gedaan. Met de andere hand had hij Bets’ arm al boven het autoblok gestuurd. Bets pakte het blokje op en plaatste het als een legoblokje op het lagere stuk van de muur. Dat is waarom het een arm was, niet een slurf. Een lego olifant kan wel, maar een olifant die met lego speelt niet. Dat heeft biologisch geen nut. Daarna plette ik zelf een Honda. Ik snapte waarom mijn vader dit werk zo graag deed, samen ging het snel en het was leuk om tussendoor te praten via handgebaren. Jaren deed mijn vader dit met een andere meneer, met Joep Aerts. Maar Meneer Huighl heeft hem ontslagen, die zei dat hij te duur was. Ik was toen heel jong. Maar acht ofzo. Sindsdien liep mijn vader heen en weer, hij moet het ook fijn gevonden hebben om eens niet nutteloos heen en weer te hoeven lopen. Vorige maand hebben we Joep nog gezien, ik herkende hem nog. Opeens wist ik weer dat ik hem Hetje Petje noemde want dat rijmde op ‘om gaat het flatje.’ En dan moest hij heel erg lachen, want mannen die met machines werken kunnen alleen maar heel hard lachen. Anders horen ze zichzelf niet. Ook nu lachte Hetje Petje, maar niet bulderend omdat iets leuk was maar van: he jou ken ik nog, maar ken je mij ook nog? Want je was heel jong toen ik je voor het laatst zag. Toen mijn vader vroeg hoe het ging lachte hij niet meer. Hij miste het werk en mijn vader en slaap want slapen deed hij slecht. Hij sliep vooral overdag en daarna sliep hij ‘s nachts nog slechter. Hij vroeg hoe Huighl was, mijn vader hoefde hem alleen maar indringend aan te kijken. Joep zuchtte, hij begreep het, ze waren beide niet op zijn ontslag vooruit gegaan.
 “De auto’s man, God wat mis ik de auto’s,” zei Joep met een glimlach die je alleen ziet bij mensen die goede herinneringen hebben. “Het blijft zonde.”
 “Zonde?”  vroeg mijn vader.
 “Al die prachtige auto’s, geplet om een flatje mee te bouwen.”
Hij bedoelde de duizenden flatjes tegen elkaar aan, die samen de automuur op mijn vaders werk vormde. Hij noemde zo’n stapel een flat. Elke maand werd een groot deel van de muur weggevaagd. Gek genoeg was dat het deel wat het verst was, het dichtst bij de machine. Dat was handiger want anders moesten we de machine verplaatsen. Maar nooit hadden ze genoeg plek om alles mee te nemen, en nooit kwamen ze de volgende dag terug om de klus af te maken. De oudste krotten bleven dus staan, verroestten en werden betrokken door katten en marters en af en toe een vos. Zo ging het vaak ook met de voorraad auto’s die nog geplet moest worden, maar daarvan zei meneer Huighl gek genoeg niets. Alles wat vooraan stond moest binnen een maand weg, wat achteraan stond kwam wel. Het was een raar systeem.
Joep was jonger dan mijn vader, hij had nu een dochter met de vrouw waarover mijn vader vroeger tegen mijn moeder zei dat ze 'wel leuk' was. Mijn moeder wilde alles erover weten, maar meer dan 'wel leuk' kreeg ze niet. Joep had ander werk gevonden, iets met een bureau en duizend knopjes waarvan hij er maar drie nodig had. Het was een kantoorbaan, niets voor hem, zei mijn vader toen we thuis aan het eten waren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten