woensdag 4 januari 2017

Het Autokerkhof II

Was de pletter stuk? Mijn vader liet de deur van de kraan los en liep naar me toe. Hij zag er oud uit, in zijn zwarte stoffen jas en de witte plukken haar boven zijn oren. Voor mij bleef hij staan. Ik keek naar hem op, hij keek op mij neer.
"Waar wil je hem hebben?" vroeg hij.
"O. Ik speel altijd in die hoek," zei ik en wees naar een inham waar de auto's omheen gestapeld waren. Hij knikte, en zei dat ik hem dan daar kreeg. Hij wreef mijn haren door de war.
"Fijne verjaardag," zei hij grijnzend.
Ik was helemaal niet jarig, maar dat zei hij wel vaker als hij zomaar iets voor mij deed. Achteraf denk ik dat de tekenen er al langer waren. Sinds vorige maand had hij naar zijn eigen zeggen, alle mooie auto's "voor het laatst bewaard" en was hij daarna vroeg naar huis gegaan. De mooie auto's hoopten zich op, terwijl hij die daarvoor juist altijd eerst deed. Want dan had hij het maar gehad. Ik vond het niet erg, ik deed de deuren open en schoof met mijn billen over de strak beklede stoelen naar de volgende auto. Ik probeerde de verschillende claxons, ik deed alsof het mijn auto's waren. Ik was de enige arbeiders'zoon met een Dodge, een limousine, een Havana, een oude Volkswagen, een grote Amerikaan, een oude Ford, een Mercedes, en zelfs een Ferrari. Ik weet niet of ik toen besefte hoe speciaal dat was, al die mooie auto's naast elkaar, zonder baasjes die ernaast stonden te kwijlen. Dat laatste besefte ik me waarschijnlijk niet, maar van mooie auto's werd ik altijd al erg plechtig. Zelfs als ze al geplet waren behandelde ik ze nog eervol, dat verdienden ze ook, dat vind ik nog steeds. De volgende dag moest ik thuis blijven, elke derde woensdag van de maand mocht ik niet mee naar mijn vaders werk. Ik lag onderuit gezakt op de bank, dacht aan de half geplette Mercedes, aan de prachtige hele auto's die er nog stonden. Mijn moeder kwam naast me zitten en vroeg of er iets was, dat ik zo zuchtte.
"Niks," zei ik.
 "Morgen mag je weer je vader helpen," ik keek naar haar op en zag hoe ze glimlachte, "ik ga je tante helpen met de voorbereidingen. Ga je mee of blijf je hier."
Ik bleef, maar niet lang. Ik wachtte tot ze weg was en pakte daarna mijn fiets. Een barrel met rode lak, lang geen Mercedes. De marine blauwe pracht die mijn vader voor mij maar half geplet had. Ik croste naar het terrein en gooide mijn fiets aan de achterkant tegen het hek. Daar zat een gat waar ik wel vaker doorheen kroop. Als mijn vader pauze nam zou ik even mijn hand over de verschillende kleuren lak laten glijden. Mijn vader was juist een barrel van een golf aan het pletten, achter hem stond zijn baas. Een gedrongen mannetje met een aantal zwarte haren over zijn hoofd gekamd, elke derde woensdag van de maand kwam hij bij mijn vader kijken. Niet dat hij dat nu zo graag wilde, maar hij was verplicht om te controleren of alles nog veilig gebeurde, volgens de regels. Ik liep naar de muur van gestapelde auto's achter ze, toen de machine stopte kon ik ze verstaan.
"Hoe lang staat die Ferrari al?" vroeg vaders baas, zijn stem sneerde alsof de wereld niets aangenaams bevatte.
"Niet zo lang," zei mijn vader.
"Hij staat er te lang, werk nu eens door man."
Ferrari's vielen op als ze te lang stonden, net als Mercedessen, limousines, grote Amerikanen, oude Volkswagens, oude Fords, Havana's en Dodge's. Voor de volgende derde woensdag moesten ze verwerkt zijn anders zou de baas zien dat vader ze achter hield.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten