vrijdag 10 februari 2017

Het Autokerkhof XVII

  "Ik weet het niet," zei ik tegen van Voorden.
  "Er is vast genoeg plek, hoeveel auto's zei je ook alweer dat het waren?"
Ik bleef met mijn schoen naar het schelpje uithalen, "ik denk dat ze hier misschien ontdekt worden."
Kort keek ik van Voorden aan, hij keek nadenkend terug. "Het is wel langs de zijkant," zei hij.
  "Ik weet dat een paar jongens hier wel eens appels komen jatten, van de bomen daarachter," zei ik terwijl ik het schelpje met een draaibeweging van mijn voet verder tot stof maalde. Van Voorden liep om de heuvel heen.
  "Je hebt gelijk, hier staan ook appelbomen," riep hij. Lachend kwam hij terug lopen. "De natuur blijft verbazen. Zijn het lekkere appels?"
Verbaasd keek ik op, "ja, die jongens verkopen ze in het dorp. Ze verdienen er genoeg aan om elk jaar terug te komen."
  "Is het werkelijk? Dat is een goed idee, ik heb altijd zat appels liggen die rot worden. Ik heb zelfs te veel om de beesten te voeren. De helft valt vanzelf van de boom."
Ik knikte afwezig terwijl van Voorden mompelend verder dacht. Ik keek naar Juun die haar armen achter haar rug in elkaar had gevouwen, hand op elleboog. Ze schommelde verveeld met van haar hakken op haar tenen en weer terug.
  "Goed, ik weet nog wel wat plekjes," zei van Voorden.

Om het land van van Voorden heen fietsen, deed de grootte ervan geen eer aan. Het was al halverwege de middag maar de plekken die van Voorden liet zien waren net te zichtbaar of toegankelijk gelegen aan de buitenste zijde van het landgoed. We hadden de linkerkant al helemaal afgestruind en waren toen doorgestoken naar het bos in het midden. Ik liep voorop. Met een tak sloeg ik de koppen van de uitstekende brandnetels. Het was een kronkelpaadje, deels overgroeid. Bij elke bocht had ik het lichte vermoeden dat het de laatste was, maar het duurde veel langer voor we de laatste bocht eindelijk om gingen. Verscholen achter de bomen stond een oude houten stal, met een breed pad naar een weiland. Het pad naar het weiland was afgezet met touwtjes, voor de koeien, zei van Voorden. Het hout zag er nog goed uit, het was bij het bouwen zorgvuldig geschilderd en gelakt. We gingen door de dubbele deuren naar binnen. Er stond een aantal machines, er lagen wat opgeslagen spullen die uiteindelijk vergeten waren. Maar het kon, het was goed. Ik rende van hoek to hoek om de machines heen, tussen de spullen door.
  "Laten we opruimen," zei ik toen ik eindelijk tot stilstand gekomen was,
  "En de machines?" vroeg Juun.
  "mijn vader kan vast die machine's wel verplaatsen," zei ik.
  "Doen ze het nog?" vroeg Juun aan van Voorden.
Daar had ik niet aan gedacht, en van Voorden wist het niet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten