woensdag 1 februari 2017

Het Autokerkhof XIII

Zijn vorm leek sterk op die van de kabouterschaduw in de gang. Hij glimlachte naar ons, ik vroeg me af of hij me nog herinnerde.
  "Ben je daar weer, Juun?" vroeg hij, "durfde hij mee?"
Dus ze heette Juun, ik had er niet eens bij stilgestaan dat ik haar naam nog niet wist. Juun lachte. Van Voorden keek me recht aan.
  "Jongeheer Autopletter," zei hij, niet onaardig bedoeld, maar ik vond het niet langer een mooie titel.
  "Hij zoekt een verstopplek," zei Juun, waardoor ze ons waarschijnlijk van een stilte redde.
Ik beaamde haar als een bobbelhoofdje op de hoedenplank van een auto zonder schokdempers.
  "En u heeft ruimte, ik denk genoeg ruimte," zei ik.
Van Voorden keek me nadenkend aan, "ervan uitgaande dat dat een vraag is, die je net stelde, moet ik eerst weten wát je wil verstoppen. Voor ik weet of ik echt genoeg ruimte heb."
Schichtig keek ik Juun aan, die stond met haar handen in haar kontzakken te luisteren.
  "Het is een geheim en ik mag het niemand zeggen."
Juun glimlachte naar van Voorden, ze wisselden een blik en hij glimlachte ook.
  "Dan wordt het lastig," zei hij en hij ging achterover in zijn stoel zitten. Om bijna direct erna op te staan en chocolademelk aan te bieden. Het was gek om deze man als deel te zien van de man die met een hooivork op me af kwam rennen, ik zag ze dan ook los. De van Voorden overdag en de van Voorden met Juun. Juun ging ook op een stoel zitten, liet haar benen heen en weer schommelen. Van Voorden keek mij aan, van Juul leek hij het antwoord al te weten.
  "Ehh," bracht ik uit, en toen vroeg ik aan Juun: "Ben je hier overdag ook wel eens?" Het woord overdag bleef hangen aan een karteltje in mijn hoofd. Overdag. Ik keek naar de donkere ramen. "Ik moet gaan," riep ik, en rende naar de gang. Gelukkig waren mijn schoenen instappers, ik rende naar mijn fiets en herinner me eerlijk gezegd niet eens hoe ik over het hek terug ben gekomen.

Mijn moeder was boos, maar vooral ongerust, zei ze. Maar als ze ongerust was, was ze vaak veel bozer dan wanneer ze echt boos was. Ze stond voor me, achter haar zag ik mijn vader op de bank zitten, en heel hard zijn best doen om niet te lachen. Ik kreeg eten op mijn kamer, terwijl ik weer aan mijn zomerwerk zat. Na een tijdje kwam mijn vader in de deuropening staan. Vragend keek hij me aan.
  "Misschien," zei ik.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten