maandag 27 februari 2017

Het Autokerkhof XXIV

   "Echt," zei mijn vader, "Ik weet dat je haar leuk vindt. En je bent niet de enige, Janus en Piet hebben ook een oogje op haar."
   "Pap, Vera is veel ouder dan ik."
   "Maar ik vind het niet erg, als je het wilt," zei hij.
   "Goed hoor, Pap."
   "Ik zag je naar haar kijken als we boodschappen gingen doen. En je praatte zelfs wel eens met haar. En ik ken die blik van jouw, jij vond dat fijn."
   "Goed hoor, Pap."
Joep bulderde ondertussen van het lachen, dat maakte mijn vader niet minder serieus. 
   "Je hebt mijn zegen, jongen, echt. Ze is hartstrikke leuk."
   "Goed hoor, Pap."
Joep stond alweer op, "hartstrikke goed hoor," zei hij met extra nadruk op de extra 'r', "kom, op naar huis. Je moeder zal wel ongerust zijn." Ik zette mijn fiets op slot en hielp Joep toen hij mijn vader bij de arm omhoog hees. Ik liet mijn vader met zijn Snicker in zijn hand op mijn schouder leunen. Zelf hield ik zijn shirt vast om hem terug te trekken als hij tegen Joep aan dreigde te vallen. De warme chocolade droop op mijn shirt, als hij mijn kant op wankelde duwde hij hem er extra in, dan voelde ik de nootjes van de Snicker in mijn schouder drukken. De zon was fel en mijn vader leunde zwaar, zelfs de grijze tegels zagen er fel uit door de zon. Soms bleven we bijna aan elkaars voeten hangen, maar we liepen alle bankjes voorbij, Joep en ik, want we wilden naar het einde van deze tegelwoestijn. Mijn vader was wel eens anders van mening, die probeerde soms richting de bankjes te zwiepen. Waardoor wij hem met moeite tegen moesten houden tot hij  ons, weliswaar opstandig mompelend, weer volgde. Ik keek naar het sappige gras voorbij de stoeprand, waar een hommel van boterbloem naar boterbloem vloog, of naar een paarse klaver. Ik begon een natte plek in mijn broek op te merken, de gesmolten chocolade die tijdens het lopen door de stof van mijn broekzak werd geperst. Ik had de Twix per ongeluk onderste boven in mijn zak gestopt, de chocolade droop gewoon uit de verpakking. Zweet op mijn voorhoofd en door de twee chocoladeplekken voelde ik me te zoet. Zoals wanneer je misselijk bent van teveel frisdrank of van een dagje kermis met suikerspinnen en wijnballen, popcorn en kaneelstokken. Of maar één van die dingen en het kijken naar de rest.
   Het duurde lang voor het huis in zicht was. Een figuur liep heen en weer door te tuin. Mijn moeder had haar paniek-modus weer opgepakt. Ze was eigenlijk helemaal niet zo'n paniekerige vrouw, zo één die bibberend op haar man wachtte zodat ze eindelijk weer gerust kon zijn. Maar mijn vader had gewoontes, en daar was ze aan gewend geraakt. Nu was ze weer overmatig dingen aan het doen, dingen aan het verplaatsen, rozen die op waren afknippen, een brandneteltje uit de grond trekken. Ze keek op en kwam naar ons toe rennen. Ze keek geschrokken naar mijn vader en vroeg wat hij had.
   "Een kater, morgen," zei Joep en hij begon weer te bulderen. 
   "Ik heb honger," zei mijn vader, met als gevolg dat Joeps bulder niet kon stoppen tot hij piepend naar adem snakte.
   "En Joep heeft dorst," zei ik.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten