maandag 6 maart 2017

Het Autokerkhof XXVII

Piet keek op, hij zag mij aanstormen en tilde de fiets op. Gelukkig had ik hem aan het bankje vast gezet, Piet rammelde aan de kettingen, trok eraan en bleef toen met mijn fiets onder zijn arm naar mij staan kijken. 
   "Maak hem voor me los," zei hij.
   "Zet. mijn. fiets. neer."
   "Als ik dit barrel weg gooi, krijg je vast een nieuw."
   "Piet."
   "Als ik dit barrel weg gooi, krijg je vast een nieuw."
   "Piet, zet mijn fiets terug."
   "Nee."
Ik zette een stap in zijn richting, Piet was veel groter dan ik maar ongevaarlijk gek, niet zoals die gekken in de krant. Hij had niet eens door dat ik veel kleiner was. Piet probeerde achteruit te deinzen maar de kettingen aan de fiets hielden hem tegen.
   "Piet, je zet mijn fiets neer, loopt weg, en raakt hem nooit meer aan, hoor je?"
Piets ogen vlogen heen en weer, maar weer zei hij nee. Ik zuchtte, zijn toestand was hardnekkiger dan die van Janus.
  "Piet, je zet mijn fiets neer, loopt weg, en raakt hem nooit meer aan, anders zeg ik het tegen Vera."
   "O," zei hij, "Nee, waarom?"
   "Omdat ze je dan nooit meer leuk vind."
   "Nee," zei Piet, "nee."
   "Ja," zei ik. Mijn vader had gelijk. Vera was ook altijd aardig tegen Piet geweest. Zelfs toen hij haar fiets over de brug had gemikt, maar toen had hij hem ook zelf weer opgedoken omdat Gerda hem betrapt had.
   "Als ik dit barrel weg gooi," zei hij nog eens.
   "Nee," zei ik, "dan krijg ik geen nieuw."
   "O," zei Piet.
   "Ik zeg het echt," zei ik.
Piet keek van de fiets naar mij, van de fiets naar de grond, van mij naar de fiets naar de grond, en zette hem neer. 
   "Goedzo," zei ik, "en je mag hem nooit meer pakken."
 Piet knikte snel en liep al knikkend weg, richting het park. 
Ik haalde mijn fiets van het slot en fietste eindelijk naar waar ik heen moest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten