maandag 21 november 2016

De Myriaëder

Het strand is te nat om het zand op te laten stuiven. De witte koppen razen over het water, als bezetene lakeien van Poseidon. Ik ben alleen, dit keer. Want ik kom alles achterlaten. Ik laat de punten van de golven aan mijn laarzen likken, vraag me af hoeveel hoeken de zee bevat en hoe het figuur zou heten. De Myriaëder. Een ontelbare hoeveelheid hoeken omdat hij tot het einde van het water hoeken zal blijven maken, steeds net weer ergens anders, van een andere grote. Welk figuur kunnen we de dood toekennen, er zijn mogelijk miljoenen grafieken van hem gemaakt, maar altijd niet van meer dan één punt.
 
Heeft iemand de Myriaëder van de zee wel eens naast die van de dood gelegd? Misschien blijkt de gulden snede helemaal niet de formule voor het leven te zijn, maar voor het eindigende leven. Mijn schoenen zakken in het zand, en misschien zorgt de gulden snede ervoor dat mijn hakken sneller zakken dan mijn tenen. Ik trek mijn schoenen uit, bekijk de haartjes op de kootjes tot ze in het zand zijn verdwenen. Het zeewater vult de ruimte die mijn voeten gecreëerd hebben. Er vliegen geen meeuwen boven zee, zoals op de plaatjes of als in de boeken. De Myriaëder is te onstuimig vandaag. Heeft de meeuw eigenlijk een Myriaëder? En de mens, de boterbloem, de zandkorrel? Ik weet niet zeker of het bestaat. Als alles eindig is, als de gulden snede altijd een trechtervorm heeft, dan bestaat er geen oneindig. Dan bestaat alleen het idee van "te veel om te tellen," die ten onrechte aan oneindig gekoppeld wordt.  Ik trek mijn voeten uit het zuigende zand, stap dieper in een zeepunt, en dieper, en dieper.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten