maandag 5 december 2016

Een verhaal over mijnheer Piet - Deel II

Piet stuurde elk jaar een uitnodiging naar een man die hij nooit ontmoet had, vanwege zijn vader. Jan had de man ontmoet toen hij nog een klein jongetje was. Jan was een jongetje uit een arm gezin, een gezin dat in december al blij was als zij wat te eten hadden. Op een avond kwam er opeens een man langs, Nicolaas noemde hij zich. Deze man had eten bij zich, wat hij deelde met de arme gezinnen waar hij langs kwam. Soms had hij zelfs zelfgemaakt speelgoed bij zich voor de kinderen. En je raad het al: Jan was één van deze kinderen geweest. Hij had een prachtig houten paard gekregen. Piet had dit paard nog steeds, al leende hij het soms uit aan de kinderen in het dorp. Toen Jan opgroeide en na zijn reizen zijn eigen boerderij kocht, moest hij denken aan wat Nicolaas voor hem gedaan had toen hij klein was. Daarom besloot hij hem uit te nodigen voor het eten, om hem te bedanken. Nicolaas schreef éénmaal terug, dat het hem speet maar dat hij geen tijd had om langs te komen en dat hij het erg lief vond dat hij uitgenodigd was. Daarom bleef Jan elk jaar de uitnodigingen sturen en toen Jan overleed, was het Piet die de uitnodigingen stuurde. Nicolaas, die tot Sint Nicolaas was benoemd, liet op zich wachten tot Piet een grote sterke man was geworden. Die avond werd er opgewonden gepraat in het dorp, over de vreemdeling op het wit gespikkelde paard die in een naburig dorp een aantal arme gezinnen van de hongerdood had gered. En nu, zo ging het als een lopend vuurtje rond, kwam hij hun kant op. Iedereen had verhalen over Sint Nicolaas gehoord en iedereen was er zeker van hij de vreemdeling op de schimmel moest zijn. Piet was aan het werk op het land, toen zijn buurman naar hem toe kwam snellen.
“Piet,” zei hij, “Piet, heb jij zoals altijd die uitnodiging aan Sint Nicolaas verstuurd?” Piet zei hem dat hij dit inderdaad gedaan had, waarop de man opgewonden begon te spreken over de vreemdeling op de schimmel.
“Ik hoorde,” ging de man verder, “dat hij een rode mantel draagt. Zou dat hem zijn, Piet?” Natuurlijk had Piet geen idee wat de man droeg, of op wat voor een paard hij reed. Hij had Sint Nicolaas nooit ontmoet en de ontmoeting met zijn vader was zo lang geleden, wie weet droeg hij nu iets heel anders. Toch ging Piet snel naar huis om het eten klaar te maken. Hij tilde net de aardappelen van het vuur toen hij stemmen en paardenhoeven hoorde. Piet snelde naar buiten en daar zag hij een prachtig wit paard met zwarte stippen met daarnaast een man met een witte baard en een rode mantel. Om hen heen stond het halve dorp.
“Bent u mijnheer Piet,” vroeg de man.
“Dat ben ik,” zei Piet, “bent u Sint Nicolaas?”

“Zegt u maar Nicolaas. Bent u de Piet die mij al die jaren geschreven heeft?”
“Dat ben ik,” zei Piet weer, hij werd een beetje verlegen van de statige man nu hij hem na al die jaren ontmoette. “Hier in het dorp noemen ze mij zwarte Piet. Heeft u honger? Ik heb net de aardappelen van het vuur gehaald.” En of de Sint honger had, hij was de hele dag onderweg geweest om eten en speelgoed uit te delen. Een staljongen nam de schimmel van Nicolaas over, en kreeg van Piet een heel dubbeltje als beloning. Maar voor het goedheiligman de boerderij van Piet in liep vroeg hij of er nog gezinnen in het dorp waren die hem nodig hadden. Die waren er niet, er was een goede oogst geweest en sinds de vorige keer dat Nicolaas in het dorp langs was geweest werd de oogst gedeeld met de armere gezinnen. Daarna liep Nicolaas tevreden achter Zwarte Piet aan, de boerderij in. Piet vroeg hem naar zijn reis en waarom hij aan zijn reis begonnen was. De Sint vertelde van verre landen en vroeg Piet naar zijn vader. Trots liet Piet zien dat hij het paard nog had en vertelde hoe de kinderen in het dorp er dikwijls mee kwamen spelen. Na het eten haalde Piet de jutezakken op die vol zaten met speelgoed om uit te delen. Het was inmiddels flink veel geworden en Piet zag nu pas in dat Nicolaas nooit zoveel mee kon nemen op zijn schimmel. Hij zag dat de Sint dat ook had bedacht en schaamde zich een beetje, dat hij daar niet over na had gedacht.
“Misschien,” begon Nicolaas bedenkelijk, “zou u misschien een stuk met mij mee kunnen reizen?” Daar had Zwarte Piet niet aan gedacht, maar hij hoefde er niet lang over na te denken. Natuurlijk wilde hij dat. Hij had zich al die tijd al afgevraagd hoe het zou zijn om zo te reizen, om zoveel mensen te ontmoeten en al die mensen te helpen. Dat had hij ook wel gewild, maar nooit had hij bedacht dat hij dat ook zou kunnen doen. Hij begon heftig te knikken en begon druk te mompelen over van wie hij wel een knol kon kopen voor de reis en misschien zelfs een kar zodat ze meer mee konden nemen. De Sint sloeg hem lachend gade en knikte af en toe met de Piet mee. Zijn enthousiasme was aanstekelijk, het zou fijn zijn om een tijdje niet alleen te hoeven reizen. De volgende ochtend vroeg snelde Piet van boerderij naar boerderij en regelde alles wat er te regelen viel. Ter afscheid hielpen de dorpelingen met het inspannen van het paard en het volstouwen van de kar. Veel van hen gaven een deel van hun eigen oogst mee zodat de kar alsnog bijna te klein was. Het speelgoedpaard van Jan gaf Piet aan de kinderen van zijn buurman. Een uur later vertrokken de twee mannen. De kinderen renden nog even mee en riepen: bedankt Zwarte Piet en dag Sintniklaas!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten