Een meisje in de trein opent
een boek en ruikt de gele pagina's
een boek en ruikt de gele pagina's
er staat een man op de achterkant
verscholen onder een berenklauw
ze leest het tot ze de man
tevreden aan kan kijken
De zon is lavendel door
de wolken gebroken
zodat hij nog één keer
zijn hond kan uitlaten
een gitaar speelt zacht
terwijl de kolen fabriek nog
wat roet in de lucht blaast
hij laat de riem los van de
hond die zijn naam niet kent
Ze heeft haar mond
op een kier, aait de papieren
op een kier, aait de papieren
hoeken, kijkt periodiek uit het raam
langzaam doet ze het boek dicht
en drukt haar lippen kuis
op de schrijvers wang
op de schrijvers wang
Hij wast zijn handen
van de vacht
van de vacht
uit het kuipje waarvan
de zeep niet schuimt
de zeep niet schuimt
gooit de riem weg
timmert de deuren dicht
zet de ramen op de tweede
open want de zolder is
een uitgangspunt
open want de zolder is
een uitgangspunt
terug naar beneden
wrikt hij de spijkers uit het luik
Misschien komt hij nog terug
Geen opmerkingen:
Een reactie posten